414 beklaagde wordt beschuldigd dat hij op dendes namiddags ten om streeks 2 ure, in beschonken toestand uit de cantine komende, begeleid door den korporaal K. en den geniesoldaat S., ter hoogte van het pro voosthuis gekomen, op den weg tusschen de cantine en de vesting, den sergeant v. K. heeft aangegrepen, met bedreiging dien laatstgenoemden persoon in het water te werpen. Overwegende, dat bij het naar aanleiding dier klacht gehouden gerech telijk onderzoek, beklaagde in hoofdzaak heeft verklaard dat hij op den. ten ongeveer twee uur 's namiddags in beschonken toestand uit de cantine kwam, den weg nemende naar de vesting, waarbij hij door den korporaal K. en den geniesoldaat S. begeleid werd; dat hij onderweg den sergeant y. K., dien hij ter nauwernood kende, tegenkwam en bemerkte dat diens rechter schouderpassant los was, waarom hij dien sergeant daarop opmerk zaam maakte en tegelijkertijd den schouderpassant vasthechtte, waarbij hij wellicht, doordat hij beschonken was, op min of meer ruwe wijze is te werk gegaan, met verklaring wijders dat hij dien sergeant voor noemd niet heelt aangegrepen, zooals in de klacht is omschreven. Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuigen, korporaal K. en de geniesoldaat S., in substantie hebben verklaard dat zij ongeveer ten half twee uur, op denmet beklaagde, die beschonken was, uit de cantine kwamen; dat zij opgemerkt hebben dat een der schouderpassanten van den sergeant v. K. die hen voorbijging, los was; dat beklaagde met versnelden pas zich van hen verwijderd heeft, daarop den sergeant voor noemd aansprak en diens schouderpassant die loshing, vastmaakte; dat hij dien sergeant wel heeft aangeraakt, doch geenszins de bedoeling kon hebben dien superieur feitelijk te beleedigen, zooals in de klacht breeder is omschreven. Overwegende, dat de onder eede gehoorde getuige, de sergeant v. K., heeft verklaard dat hij op denomstreeks ten 2 ure des namiddags, uit de militaire cantine kwam en zich op weg naar de vesting begevende den beklaagde ontmoette, die zwaar beschonken was, en hem beet pakte bij zijn rechterarm, zeggende: hij moet het water ing dat hij daarop zich naar den adjudant-onderofficier E. begaf om van het voorgevallene rapport te maken, met verklaring wijders dat hij het aangrijpen van beklaagde moet toeschrijven aan den toestand van zware dronkenschap, waarin deze verkeerde; welke handeling hem (getuige) voorkwam meer uit balddadig- heid te zijn geschied, dan wel met de bedoeling om hem als superieur 'n rang feitelijk te beleedigen, als reden van wetenschap opgevende dat hij beklaagde vroeger nooit heeft gezien, hem in judicio zelfs vertoond

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 427