421
en eene sterk gekromde baan die op de trefkans vermoedelijk een zeer
nadeeligen invloed zullen uitoefenenzoodat het de vraag zal worden
of deze nadeelen, gepaard aan de hierboven opgenoemde, wel zullen op
gewogen worden door het voordeel van dynamiet in stede van buskruit
als springlading te kunnen bezigen, en of een streven in die richting niet
eer gezocht moet worden door toepassingen in den geest der denkbeelden
van den bekenden prof. Abel van wiens laatste schietkatoen-granaat hier
achter eene beschrijving is gegeven.
Het hoofdstel zonder kinketting.
(Met schets.)
Het doel dat den ontwerper van dit hoofdstel voor oogen heeft gestaan,
is de macht van den mensch op het paard tot een maximum op te voeren
en tevens de pijn van het dier dat gedresseerd wordt, tot een minimum
te herleiden. Als beginsel is door hem aangenomen dat de werktuigen,
waardoor de mensch het paard bedwjngt, zoo eenvoudig mogelijk moeten
zijn, maar bovendien dat zij moeten overeenstemmen met den bouw en den
aard van den viervoeter.
Om de waarde van deze uitvinding te beoordeelen gaat vooraf eene
bepaling van de werking van den kinketting in het tegenwoordige hoofdstel.
De mode heeft aan den kinketting eene rol toegekend, welke oorspron
kelijk behoorde aan de kin- en neusriemen. Deze waren nl. bestemd om
de aanhechtings - en steunpunten van de scharen der stang op hunne
plaats te houden, welke taak later geheel overgenomen is door de eerste.
Ongelukkig heeft het gebruik van den metalen ketting in dit opzicht
zeer nadeelige gevolgen. Hij veroorzaakt op de buitenoppervlakte van
de benedenkaak eene pijnlijke drukking, juist tegenovergesteld werkende
aan de drukking van het mondstuk der stang.
Inderdaad doet de drukking op de onderkaak het hoofd oprichten,
en zet voortdurend het paard aan, terwijl de drukking op de lagen het
dwingt om het hoofd en de stelling terug te brengen, d. i. stil te staan
en achterwaarts te gaan.
Daar nu de beide drukkingen gelijktijdig en tegengesteld zijn, weet
het paard niet aan welke hij moet gehoorzamen; zoo gebeurt het dikwijls
dat paarden, en vooral de beste, gedurende eenigen tijd, zoo niet voor
immer, kwaad en koppig worden tengevolge van eene dubbele pijn, welke
voor hen eene onverdiende kwelling is in stede van eene rationeele aan
wijzing voor hetgeen zij moeten verrichten.