422
Deze tegengestelde werkingen maken dat de africhting langzaam, moeilijk
en dikwijls onmogelijk is; zij zijn zeker do oorzaak dat zooveel paarden
koppig, nukkig of boosaardig worden, welke anders gedwee zouden zijn;
het is die tegenstelling welke die paarden dol maakt en opwekt om door
te gaan, die gevoeliger zijn voor de werking van den kinketting dan voor
die van het mondstuk der stang op de lagen.
Ziedaar, om van andere détails te zwijgen, de rol van den kinketting
en zijne voornaamste gebreken.
Als werktuig is hij gemakkelijk te vervangen; als africhtingsmiddel
moet hij, wegens de resultaten veroordeeld worden.
Hoe wordt hij nu in het nieuwe hoofdstel vervangen?
Het aanhechtings- en steunpunt van de scharen van het gebit wordt
onbewegelijk gemaakt met behulp van een eenvoudigen kinriem die
voldoende is, dank zij de nieuwe bevestigingswijze der stang. Een me
talen plaatje, bevestigd aan de hakstukken, heeft in het middenpunt een
asje met knop, om hetwelk zich elk der scharen beweegt. Zietdaar
het geheele nieuwe toestel. Het is zeer eenvoudig, maar wanneer men
het nauwkeurig beziet, zal men zien dat het zeer goed den kinketting
vervangt.
Men begrijpt ook dat het de werking der stang zeer krachtig maakt,
indien men nagaat dat, daar de hefboomen langer zijn dan die van de
tegenwoordige stang, hunne basis vaster en hunne beweging gemakkelij
ker is, waardoor de nuttige werking van het mondstuk op de lagen aan
zienlijk vergroot wordt. Dit alleen zou de vervanging van den kinketting
reeds wettigenmaar daarmede was de uitvinder niet tevreden.
Een neusriem, aangebracht aan dit sterke gebit, geeft aan den geleider
een waarborg te meer, en te gelijker tijd aan het paard eene verzachting
van de werking van het mondstuk op de lagen.
Die neusriem, bevestigd aan de beide scharen van het stanggebit,
boven het mondstuk, wordt ondersteund op het voorhoofd op de gewilde
hoogte, opdat ze zal kunnen werken zonder in eenig opzicht de ademhalings
wegen te hinderen. Terzelfder tijd dat het mondstuk op de lagen werkt,
werkt de neusriem op het voorhoofd in den zelfden zin, d. w. z. tot
het matigen van den gang, het halt houden of het achterwaarts gaan.
Deze geregelde werking van beide werktuigen, legt in de hand van den
mensch de dubbele zekerheid van het dier meester te zijn, wat er ook
moge gebeuren. En, wat opmerkelijk is, het gelijktijdige gebruik van de
beide middelen verzacht voor elk hunner de te ruwe wérking, zonder
dat dit invloed heeft op de eindwerking.