437 groot verschil opleverden in algemeenen gezondheidstoestand en in kracht, naarmate zij in groote of in kleine stallen stonden. Daar alle omstandigheden, die op den toestand der paarden van in vloed konden zijn, volkomen gelijk waren met uitzondering daarvan, dat de kleine stallen des nachts niet verlicht werden en de groote wel, werd mijne aandacht hierop nog te meer gevestigd, omdat het mij bij de nach telijke bezoeken in de stallen bleek, dat in de groote voortdurend gelui den: slaan, stooten, ratelen van kettingen, enz. worden vernomen, terwijl in de kleine stallen, die in het nachtelijk duister gehuld zijn, bijna zon der uitzondering de diepste rust heerscht. Daarbij werd waargenomen, dat ook de kwetsuren door slaan, bijten, het over den ketting komen enz. veroorzaakt, in de groote stallen, niettegenstaande het voortdurend toe zicht door stalwachten aldaar gehouden, veel menigvuldiger voorkwamen dan in de kleine, waarin toch volstrekt geen toezicht was. Bijna altijd was de nacht de oorzaak daarvan en hoewel in sommige gevallen de stalwachten daaraan ook wel gedeeltelijk schuld hadden, zoo moest toch het grootste gedeelte der verwondingen aan de onrust der paarden wor den toegeschreven. Daar verder werd waargenomen, dat in de kleine, niet verlichte stallen de paarden veel meer rustten en lagen, terwijl het meerendeel der in de groote stallen ondergebrachte den nacht grooten- deels staande doorbrachten, werd ik steeds meer in de meening versterkt, dat het licht een nadeeligen invloed heeft op de zenuwen der paarden en hen in de groote stallen in den slaap en de rust hinderlijk was. Hetzelfde kan men ook bij menschen waarnemen, die in verlichte ka mers slapen, terwijl anderzijds een diepe duisternis bevorderlijk is voor den slaap. Dat de storing der nachtrust echter op het humeur werkt, kregel en onverdraagzaam maakt, is zeer begrijpelijk. Daar tengevolge van de vasthoudendheid aan oude gewoonten en vrees voor ongelukken mijn voorstel, om de verlichting 's nachts ook in groote stallen af te schaffen, niet werd aangenomen, deed ik den voorslag de paarden, die er het minst goed uitzagen, evenals do nijdigste, in de kleine stallen te plaatsen. Dit geschiedde, en in de volgende maanden verkreeg men een zoo ontwijfelbaar gunstig resultaat bij deze paarden, en eenhoewel in mindere mate ongunstige uitkomst bij de dieren, die uit de kleine in de groote stallen waren overgeplaatst, dat mijne verdere voorstellen ook langzamerhand gehuldigd worden. Sedert 1859 heb ik dan ook in alle paardenstallen, die onder mijn opzicht stonden, de blijvende nachtelijke verlichting geheel afgeschaft. JTa het afvoederen des avonds wordt het licht in alle stallantaarns,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 450