458 ontlokt heeft, of tegen zoodanige uitbreiding geen bedenkingen waren, met het oog op de verhouding van het Inlandsch tegenover het Europeesch element in het leger. Op die vraag is toen het merkwaardige antwoord gegeven: „de „quaestie der verhouding tusschen 't Inlandsch en Europeesch element „bestaande, is in overweging. Ik ben geen militaire specialiteit." Zoo gaarne hadden wij daarop gevraagd willen zien, welke mili taire specialiteit dan wèl aan het personeel van het Ministerie ver bonden was, om den Minister omtrent zulke gewichtige legerbelangen voor te lichten, en of het er voor mocht worden gehouden, dat die specialiteit altemet door den persoon van den referendaris van het bureau militaire zaken vertegenwoordigd wordt, een man, die nimmer den voet in Indië gezet heeft en dus ook nimmer bij het Indische leger gediend heeft. Wil men ons tegenwerpen, dat de Minister van Koloniën daartoe geen militaire specialiteit in 's Hage van noode heeft, dat die specia liteit in Indië aanwezig is, in den persoon van den Commandant van het Indische leger, dan moeten wij er aan herinneren, hoe dikwijls de Legerbevelhebber, bij het Ministerie van Koloniën geen gehoor weet te verkrijgen. De tegenwoordige Minister deelde in zake legeruitbreiding het gevoelen van zijn voorganger. Hij maakte zich van de niet al te lastige vragen af, met de niet minder merkwaardige woorden: Dit is geene quaestie van geld, maar van gansch andere factoren, die hier niet behoeven vermeld te worden! Overwegen wij thans, of er geene middelen zijn aan te wijzen, om het Indisch leger, zonder uitbreiding van het Inlandsch (Javaansch) element, op eene grootere sterkte te brengen (en te houdenen beschou wen wij daartoe achtereenvolgens de werving van a. Inlanders (Javanen, Amboineezen enz. enz.); h. andere (niet-Europeesche) soldaten, en c. Europeanen, bij voorkeur Nederlanders, onder wie wij mede begrijpen de in Indië wonende creolen en kleurlingen. o O Verslag' Nieuwe Rotterdamsche courant van 23 November 1883.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 471