475 - Buiten deze twee ambtenaren is er geen enkel commandeerende officier in eenig Nederlandsch garnizoen, geen enkele compagnies- batterij- of eskadrons-commandant, geen enkele burgemeester of eenige andere politie-autoriteit, die zich in het minst om de werving voor het Indisch leger bekommert. Slechts dan als er nijpend gebrek is aan eene bijzondere categorie van Indische militairen, schrijft de Minister van Koloniën aan zijn ambtgenoot van Oorlog en deze aan de korpscommandanten, aan de minderen wel te willen mededeelen, dat zij gelegenheid hebben, zus en zoo bij het Indisch leger over te gaan. Bij zoodanige gelegenheid verschijnt er in de korpsorderboeken eene aanschrijving omtrent de voorwaarden van overgang en roept een sergeant van de week wellicht een enkele maal in de chambrée „dat de jongens met zooveel honderd gulden naar den Oost kunnen overteekenen. Tot eene aanbeveling of aanmoediging van den kant der officieren van de compagnie komt het nooit. Het schijnt werkelijk, dat zulks bij velen beneden hunne waardigheid wordt geacht. Nochtans willen wij den lageren officiereu hiervan geene grief maken, doch wel zulks den hoogeren bevelhebbers in hun nadeel aanrekenen, dewijl zij slechts met een paar woorden te bevelen hebben, op welke manier de aanmoediging zal moeten geschieden. Om deze inactiviteit op het gebied der werving zoo volkomen mogelijk te maken, zijn reeds sedert vele jaren geene „wervers" meer in Nederland te zien, die op afgelegen dorpen, vooral des winters, heel wat resultaat zouden hebben, als slechts de burgemeester daarin een weinig bijstand doet verleenen. De meeste jongens van den derden en vierden stand in Drenthe, Friesland, Groningen, Overijssel, Noord-Brabant en Zeeland, vooral zij die op de dorpen wonen, weten op geen stukken na, wat den soldaat in Indië te wachten staat, hoe groot b. v. zijn handgeld is, welke voorschriften zijne pensionneering beheerschen. Verreweg het grootste deel van hen weet of meent te weten, juist wat zijn bet-overgrootouders van den „koloniaal" af wisten, en wel dat deze voor eeuwig verdorven is en als het uitschot der maatschappij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 488