514 mogelijk, maar dan vervalt men in de „gebrekkige" gangen, waarbij de stelling geheel verloren gaat. Dit is bij een behoorlijken verlengden stap (met 150 passen snelheid) ook wel eenigszins het geval. Voor de africhting van de paarden is de verlengde stap dan ook alles behalve goed. Over 't algemeen wordt deze gang slecht uitgevoerd, en levert dan ook eene berg-batterij in verlengden stap een treurig schouwspel op. t Is een gang waarbij ieder zich haast en rept om maar vlug vooruit te komen, en waarbij men de meeste paarden telkens pogingen ziet aanwenden om te draven of te galoppeeren. De officierspaardeii vooral worden bedorven door dezen gang. Zij toch zijn gewend bij de exercitiën veel te galoppeeren en animeeren zich dan lichtelijk. Laat men nu de paarden in dezen toestand (waarbij zij alleen door een bedaarden gang tot kalmte te krijgen zijn) geheel uit elkander stappen, dan geraken zij daardoor uit de hand van den ruiter, en zal deze zijn paard nimmer bedaard in galop kunnen laten aanspringen. Het kader en de stukrijders laten hunne paarden in verlengden stap maar geheel den vrijen teugel, letten volstrekt niet op stelling, en vergenoegen zich alleen met het verkrijgen der vereischte snelheid. Dat hunne paarden dan zenuwachtig trippelen en nu eens vlug dan langzaam loopen, wordt door hen volstrekt niet tegengegaan. Het zou eene weldaad zijn voor de paarden, inzonderheid voor die der officieren, indien de verlengde stap voor goed uit de exercitie-re glementen werd verbannen. Hut levert hij hoegenaamd niets op. Hij moet dienen om terrein te winnen op andere stukken die in stap zijn, en in 't algemeen om snel kleine afstanden te doorloopen, maar de tijd dien men hiermede uitwint, gaat geheel verloren met het herstellen van het verband der stukken onderling, zoodra men weder tot den stap is overgegegaan. Het spreekt toch van zelf, dat dit verband geheel verloren gaat, wanneer men stapt met paarden die geheel uit de hand zijn. Op het exercitie-terrein is het bovendien niet noodig om zich snel te bewegen. Daar moet men steeds orde en regelmatigheid onder houden en mag men geen gangen aannemen, die de rijkunst veroordeelt. Wanneer het wèl noodig is zich snel te bewegen (z. a. bij achter hoede dekken, engen weg doorgaan enz.) kan men tot op afstanden

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 527