522 Indien Brutus niet overtuigd was, dat ieder die belang stelt in den waren stand van het Mil. Wed. en Weez. fonds, bij de directie en vooral bij den bekwamen amanuensis alles zal kunnen vernemen wat hij wenscht te weten, dan zou Brutus misschien antwoorden op de eerste vraag, die in de eerste alinea over dit onderwerp hande lende, gedaan wordt. Bovendien de verslagen geven ook reeds voor een goed deel het antwoord. Wij noemen blijvenden bloei, wanneer geene ingrijpende maatregelen vereischt worden, om de bedeelingen te kunnen volhouden en dat is, meenen wij, met het civiele fonds het geval. Dat die blijven de bloei voor een goed deel te danken is aan de rationeele bedeelings- schaal bij dit fonds, zijn wij zoo vrij uit eigen overweging te putten, die wij door bevoegden meermalen hebben hooren bevestigen. Boven dien heeft, zoover wij weten, de directie van dat fonds steeds de contributie (wij gelooven 60/o) weten te handhaven en zich in vorige jaren, door een voordeeligen stand van zaken, niet laten verlokken om de bron te verstoppen die levenskracht moest aanbrengen. Ver slagen zijn goed om détails te leeren kennen, maar ook zonder die verslagen kunnen zij, die bijv. in eene directie zetelen of door zaak- kundigen worden ingelicht, een hoogst afdoend inzicht van zaken hebben Mochten het alleen geruchten zijn die er loopen, omtrent den hachelijken toestand van het Mil. Wed. en Weez. fondsWij vreezen evenwel dat hier het optimisme te ver gaat en de struisvogel politiek te veel gevolgd wordt. Wij zouden nochtans nu reeds kun nen vragen: Waarom wordt dan de gewone contributie voor 1884 op 5°/0 gesteld, indien alleen geruchten den toestand als zorgwek kend schetsen en waarom zegt T. B. dan zelf: „het was te voorzien." Uit zeer goede bron weten wij evenwel, dat reeds jaren geleden werd voorgesteld, de contributie te verhoogen. De Regeering heeft, gehoor gevende aan de eigenwijze adviezen van een ambtenaar, die waanwijs genoeg was om het alleen te willen weten, hierop steeds afwijzend beschikt en sedert zij eindelijk heeft toegegeven, moet men wel aannemen, dat ook haar de oogen zijn openge gaan. T. B. zegt dat we dankbaar mogen zijn, dat eerst in 1884 de contributie verhoogd werd en wij zeggenin stede van voor dat uitstel dankbaar te zijn, heeft ieder deelgerechtigde die maar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 535