42 van de terreinen; en 2e het voorkomende in de 4e alinea van 161 en de 2e alinea van 164, waarbij is aangegeven dat in terreinen als door C S1', bedoeld geen zijtroepen en geen doorzoekingspatrouilles van den voortroep bezijden den weg kunnen marcheeren. De door C.Sr. bedoelde exceptioneele gevallen worden dus in het Yoorschrift niet voorbijgezien. 268. 4e alinea. Ten opzichte van het hierin voorkomende zegt de heer C.Sr.„Daarmede in verband staat dan ook het zich op 500 „passen van de middelste een weg banen, der beide uiterste, uit „een derde sectie bestaande en elk door een officier gecommandeerd „wordende cavaleriepatrouilles." De 4e alinea van 268 is door dezen volzin zeer onvolkomen teruggegeven. De beoordeelaar heeft daarin alles dooreengehaspeld. Hij spreekt van „cavaleriepatrouilles" en geeft die eene sterkte van 1 /3 sectie; hij zegt dat die patrouilles door een officier gecom mandeerd worden, terwijl het Voorschrift spreekt van „officieren „of onderofficieren", en doet het verder voorkomen alsof in de besproken alinea alléén sprake is van eene cavaleriepatrouilleter wijl het Voorschrift zoowel voor infanterie-als voor cavaleriepatrouil les toepasselijk is. Omtrent het gebruik van deze twee wapens bij het verrichten van de besproken diensten wordt verwezen naar 264, waaruit zal blijken dat men niet op de Teteringsche heide behoeft te wezen om het Voorschrift te kunnen toepassen. De heer C.Sr. kan zich wijders volkomen vereenigen met de „al- gemeeue beschouwingen" van den „kapitein der infanterie" en betreurt het dan ook zeer, dat in het Voorschrift op den Velddienst niet is opgenomende eigenaardige vechtwijze der verschillende Inlandsche volkerende bentingdiensteene zeer beknopte aanwijzing omtrent chicanes en bij wijze van bijvoegsel de verbandleer. Na hetgeen wij reeds hebben medegedeeld omtrent de beginselen in acht te nemen bij de samenstelliug van een voorschrift op den velddienst kunnen wij ons tot de opmerking bepalendat door het opnemen van al die onderwerpen het Voorschrift mank zal gaan aan „onhebbelijkheid" en „karakterloosheid."

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1884 | | pagina 53