527
De stelling moet o. i hier, zoo al niet geheel, dan toch zoo veel
doenlijk gehuldigd worden, dat zij die weinig contribueerden, ook
evenredig weinig trekken. En anders vragen wijwaarom dan niet
aan alle weduwen hetzelfde gegeven, wanneer het eenige doel is onder
linge waarborgmaar Groddank, daarvoor is men toch nog te verstandig.
Noemt dan T. B. het aangenaam dat zij die 20, 30en meerjaren
contribueerden, met ongeveer slechts het dubbele pensioen worden
bedeeld van eene luitenants-weduwe, die om zoo te zeggen voor niets
deelgerechtigde werd? Is dat rationeel?
Zoo T. B. eene weduwe van eenen subalternen officier kent die
armoede zou lijden, indien niet eene liefdadigheidsinrichting zich
over twee kinderen had ontfermd, dan zou dit wel als een waarschu
wend voorbeeld kunnen gelden, en tot waarschuwing mogen strekken
voor het ondoordacht en lichtzinnig jong trouwen. Een voorbeeld
dat de bedeeling onvoldoende was, zal T. B. er wel niet uit willen
putten en wil hij er mede bewijzen, dat de bedeeling ongenoegzaam en
dus niet voor vermindering vatbaar is, dan antwoorden wijde pensioenen
zijn voor alle weduwen van welken officiersrang ook, onvoldoende.
Daarom was dan ook in vroegere jaren het huwelijk gebonden aan de
voorwaarde, dat een officier eenige honderden guldens van zich zeiven
als inkomen moest kunnen aanwijzen, omdat de Regeering terecht
begreep, dat een fonds hier niet in de behoefte kon voorzien. Dat
die storting alleen voor subalterne officieren bestond, was in zooverre
rationeel, omdat men in de hoogere rangen door een beter inkomen,
zelf ook voor zijn toekomst en die der zijnen zorgen kon. En toch
zouden wij hooge hoofdofficiersweduwen kunnen aanwijzen, die, van
de hulp van gestichten enz. verstoken, niet anders dan fatsoenlijke
armoede lijden. Dit alles zou kunnen worden verbeterd, wanneer
men de bedeeling stelde naar reden van den inleg.
Hoe T. B. de dan volgende aanhaling nopens het landspensioen
rijmen kan met hetgene hij vroeger heeft aangevoerd tegen eene
regeling der positie enz. bij de wet5 is ons onverklaarbaar. Yolgens
de vroegere optimistische wederlegging, noemde T. B. de elasticiteit der
Kon. besluiten veel grooter, dan eene wet zou kunnen bezitten!
Hier wordt toch nog al een vrij scherp verwijt gericht tegen de
werking van dat geroemde besluit. Yan harte hopen wij overigeus