531
krachtig streven van den te werk gestelde, om in 't belang van het
leger, waartoe hij behoort, bezwaren in 't midden te brengen tegen
beschikkingen, handelingen, enz. die niet goed of minder wenschelijk
zijn. Zoolang wij dan ook geen meer vertrouwbaar bewijs hebben dat
die officieren niet voldeden, dan 't gene T. B. er ons van mededeelt,
zullen wij zoo vrij zijn het er voor te houden, dat hij dit beweren
van hooren zeggen heeft en dat het dan nog van eene niet neutrale
zijde komt. De meening dat Indische officieren aan het Ministerie
kunnen worden gemist zooals, zegt T. B. in eenen adem, ook bij de
Algemeene Secretarie in Indië en bij den Raad van lndië, is o. i.
eene zeer verkeerde. Over het laatste is reeds bij herhaling het
noodige gezegd, waarmede wij instemmen. Eene afdeeling Mi
litaire zaken bij de Algemeene Secretarie onder een officier als
Chef de Bureau, meenen wij, a priori gesproken, noodig te zijn
en heeft evenveel raison d'etre, als een militair lid in den Raad
van Indië, dat naar ons gevoelen in dat college niet mag ontbreken.
T. B. brengt hierbij nog eens ter sprake een reeds uitvoerig
behandeld punt, namelijk de verhouding van den Commandant van
het leger tot den Gouverneur-Generaal. Om niet in herhalingen te
treden, bepalen wij ons tot de opmerking, dat het advies van eenen
ondergeschikten Legercommandant met dat van een militair lid in
den Raad van Red. Indië volstrekt niet gelijk staat. Als Leger
commandant bepleit deze in de meeste gevallen zijne eigene zaak,
waar hij als lid in den Raad van Indië (militair) op een neutraal
standpunt staande, zijn advies kan uitspreken.
Zeer zeker deelen velen het gevoelen van Brutus nopens eene
militaire organisatie van het Bureau Militaire zaken bij het Dep.
van Koloniën en gelukkig ook, want zoo 'tal niet gelukt is den
tegenstanders klemmende en afdoende argumenten ten deze voor te
leggen (aan wie de beoordeeling?) dan is toch het gevoelen van vele
ondervindingrijke officieren, dat dit Bureau wel uit militaire elementen
moet worden samengesteld, op zich zelf een argument van waarde.
Men heeft evenwel vernomenzegt T. B., dat er bij het Ministerie zelf niet
wordt gedacht aan zoodanige reorganisatie. Is dat bij geval een argu
ment? En zoo 't er een ware! Staat het dan niet, op zijn best genomen,
gelijk met het beweren van velen (meerderheid?) die het wel wen-