534
dan bewijzen. Hoogstens kunnen wij toegeven, dat het tijdstip van
overgang van den eenen toestand op den anderen, stremmend zou
kunnen werken op de normale promotie en, zoo dat het geval ware,
er iets op gevonden diende te worden, om hen die schade leden, dit
te vergoeden. Trouwens met dit laatste moet men zeer omzichtig te
werk gaan. Eene Regeering moet het recht hebben en behouden
om in 's Lands belang maatregelen te treffen, zonder daarom verplicht
te zijn, aan dezen of genen vergoeding uit te reiken. Wij kunnen
overigens maar niet inzien, waarom het overdienen bij een korps
officieren zoo veel nadeeliger zou werken als bij een korps burger
ambtenaren en te minder omdat, zoo als wij hieronder door een
voorbeeld meenen te kunnen bewijzen, het overdienen voor een groot
getal officieren feitelijk reeds plaats heeft, behalve dat het geene
geldelijke voordeelen afwerpt bij pensionneering. In den civielen
dienst ziet men eene tamelijk normale promotie voor degenen, die
door bekwaamheid enz. naar de hooge ambten kunnen aspireeren.
Wij vergeten op lateren leeftijd niet zelden, hoe wij vroeger er over
dachten, zegt T. B. Integendeel, meermalen vragen wij ons nu af,
hoe wij zoo dwaas hebben kunnen zijn om vroeger met lijf en ziel
iets voor verkeerd te houden of dat te verdedigen, wat wij in latere
jaren, bij meerdere ondervinding en bij het stijgen op den ladder,
voor goed moesten erkennen en omgekeerd. Zoo ging het ons met
de strenge opvatting der krijgstucht, met de ernstige wijze van
dienen, met
Laat ons evenwel geene confessie doenhet is daarvoor hier de
plaats niet. Liever willen wij tegen dat eeuwigdurende afgezaagde
argument: „de promotie" eene ernstige waarschuwing in het midden
brengen. Wanneer wij mannen van ervaring en kennis, waarvoor
wij T. B. met zoo vele anderen houden, met de leus „promotie" in
top, zee zien kiezen tegen vele veranderingen en verbeteringen, die
toch reeds zoo noode tot stand komen, dan kunnen wij ons niet
weerhouden, dat als eene groote fout aan te merken.
He kanker in alle legers, maar vooral in kleine, is de jacht naar
promotie. Ondermijnend voor de krijgstucht, ondermijnend ook voor
den lust tot dienen, doodendvoor de kameraadschap, verderfelijk voor
het karakter van het individu, noodlottig voor 's Lands belangen, is