535
de manie van den tegenwoordigen tijd om spoedige bevordering te
willen maken.
Wij hebben ons daartegen in lateren tijd steeds met alle mogelijke
kracht aangekant, al hebben wij in jongere jaren daartegen ook wel
eens gezondigd. Wij zijn al zeer spoedig tot het inzicht gekomen,
dat, ondanks eenige niet te miskennen voordeelen aan eene vlugge
promotie verbonden, zij in andere opzichten geen gunstigen invloed
doet gevoelen. De hiërarchieke opklimming der rangen, te rekenen
van en met dien van eerste luitenant, stelt aan hen, die de hoogere
rangen bekleeden, eischen van karakterhoedanigheden, waardigheid,
energie, zelfstandigheid en ervaring, die steeds klimmen met den
hoogeren sport, die bereikt wordt. Iedere rang vordert zijn leertijd
en zoo die kunstmatig wordt ingekort, somwijlen eenvoudig over
schreden, dan is het individu niet meer the right man. Wij hebben
dit tallooze malen bewaarheid gevonden. Jonge kapiteins en hoofd
officieren, die onder minder gunstige omstandigheden nog eerste
luitenants en kapiteins zouden zijn geweest, hebben wij meermalen
gadegeslagen in hun maintien, zoo in als buiten de gelederen, en
't heeft ons maar al te dikwijls getroffen hoe die vlug bevorderde
personen voor een groot deel aan de zoo even genoemde eischen te
kort kwamen. Ieder denkt zich geschikt en bekwaam voor den
hoogeren rang, maar de hoogere autoriteit weet maar al te goed dat
lang niet ieder, ja misschien slechts weinigen, aan de zedelijke
eischen voldoen.
En toch moeten die in eene snelle promotie deelen, wanneer zij,
qualitate qua, althans niet kunnen worden teruggesteld bij anderen.
Het is verklaarbaar dat het jonge element voorwaarts streeft en als
het uitvloeisel eener gepaste ambitie verdient dit ook eer goed-
dan afkeuring.
Maar daarbij moet het blijven. Gaat het verder dan wordt het
verderfelijk. Dat zij, die eene bevordering schier iederen dag kunnen
te gemoet zien, door eenen samenloop van omstandigheden somwijlen
wanhopend lang op uitkijk staan en dan ongeduldig worden, is zóó
natuurlijk dat men hen niet onder de promotiejagers rangschikken
mag. Wij hebben hier op 't oog de velen, helaas, die systematisch
niet veel anders doen dan op uitkijk zitten en somwijlen promotiën
1884, Dl. II. 34