541
veler handen moge komen, of beter gezegd dat de behandeling der
onderdeelen in het Militair Tijdschrift en elders getuigen mag, dat
velen „de Wenken" ter harte hebben genomen. Wij verheffen ook
hier nog eens onze waarschuwende stem en sporen tot handelen aan.
Dat veel wat noodig isniet tot stand kwamdat geen stabile toe
stand het krijgswezen in Ned. Indië kenmerkt, moet grootendeels
geweten worden aan hen, die zwegen waar zij spreken moesten, die
de behoeften niet kenden of het initiatief voor een soliede basis niet
hebben willen of durven nemen. Misschien zullen velen met dit
beweren geen genoegen nemen. Sommigen zal men bereid vinden
te zeggen dat de toestand zoo zorgwekkend niet is, anderen zullen
de schuld zoeken in het Ministerie en in het Binnenhof. Wij hebben
de Volksvertegenwoordiging tegen heug en meug vergast op eene
reeks van behoeften, die het Indische leger gevoelt. Wij hebben
die vaderlanders, die induttenwakker geschud met een noodkreet,
en hoewel niemand er antwoord op gaf, de kreet is gehoord.
Het ligt op den weg van den landsdienaar om het redres in den
goeden vorm voor te stellen en in behoorlijken samenhang voorte-
bereiden. Wordt dat niet gedaan dan zal het anathema hen het zwaarst
treffen, die het eerst voor de taak geroepen waren, wier eed en
plicht het handelen gebiedt. Doen zij het niet en wagen zij zich aan
de noodlottige après nous le déluge-reputatie, en willen zij de na
komelingschap een oceaan van rampen helpen bereiden 't is ons
wel, want wij deden onzen plicht en kunnen de handen in onschuld
wasschen.
En nu een woord tot slot.
T. B. zegt dat wij verjaarde aanteekeningen (enkele) gebruikten.
Wij moeten hem tegenspreken. Wij waren wel degelijk bij den tijd,
en al mochten we ons eens in details hebben vergist, de hoofdzaken
zijn geen van alle verjaard.
Wij willen ons niet beroemen dat wij alles bijhouden, want de
middelen ontbreken daartoe, al is de wil goedmaar omgekeerd
houden wij de voornaamste en grootste vraagstukken wel degelijk bij.
Het stukwerk, waarop T. B. ons hier en daar opmerkzaam maakte
zooals bijv. de arbeid der commissie voor het Administratie-reglement,
de wijzigingen Yan het Crimineel wetboek, enz. moge velen bevre-