603
Nu is het een in de laatste jaren waargenomen verschijnsel, het
welk te betreuren doch niet te min waar is, dat, sedert de officieren
in het algemeen zich meer op de militaire wetenschappen zijn gaan
toeleggende practische geoefendheid en de practische geschiktheid
meer op den achtergrond zijn geraakt.
Wij zijn geen vijand van studie, het tegendeel; wij zijn de stelling
toegedaan, dat voor hen, die over auderen te bevelen hebbenvoort
gezette arbeid en studie eene verplichting isdoch wij stellen de
practijk hoog, ja zeer hoog.
Onder practijk verstaan wij niet alleen den werkelijken oorlogdeze
is voorzeker eene goede leerschool, doch men kan niet altijd te velde
zijn, en evenmin kan men zich door studie alleendie eigenschappen
eigen maken welke den aanvoerder vormenalstact om van terrein
en omstandigheden een doelmatig gebruik te makenkortheid en
duidelijkheid in het geven van bevelen, het oordeelkundig opvolgen
van bevelenbesluitvaardigheid en zelfstandigheid. Hiertoe is noodig
oefening, voortdurende oefening, doch oefening met oordeel geleid,
niet een nuttig bezighouden waarin zij tegenwoordig veelal ontaardt.
Hoe toch worden de oefeningen gehouden?
Met uitzondering van slechts zeer enkele korpsen, welker comman
danten eene betere opvatting hunner verantwoordelijkheid hebben,
is het volgende regel.
De door de korpscommandanten samengestelde tableaux van dienst,
geven van uur tot uur aan wat er moet geschieden. Daar, waar die
tableaux niet bestaan of niet volledig genoeg zijn, worden de diensten
dagelijks tot in de kleinste details door de korpscommandanten ge
regeld. Het niet altijd voltallig zijn der compagnieën, geeft bij deze
regeling aanleiding, dat de diensten veelal zijn voor den kapitein en
de luitenants van de week, met uitzondering van het schijfschieten en
nog één dag in de week, soms slechts één dag in de twee weken,
waarop bij de oefening „alles present" moet zijn.
Waaraan is deze richting toe te schrijven? Het heeft den schijn,
dat men bevreesd is, dat het initiatief zich zal openbaren; dat eene,
den mindere verleende vrijheid van handelen, eigen gezag zal ver
zwakken. Het heeft den schijn, dat men de meening is toegedaan,
dat elke uiting van zelfstandigheid onderdrukt moet worden, en dat