619
geheele garnizoen betreft, wenschen wij ten slotte nog dit aan te
teekenen.
Deze oefeningen, welke mede ten doel hebben de manschappen
aan vermoeienissen te gewennen, duren veelal geruimen tijd, soms
van 's morgens 4 of 5 uur tot des middags 1 of 2 uur.
Bij de gewone oefeningen hebben de manschappen eenvoudig den
ransel om zonder meerbij dergelijke groote oefeningen nu ziet
men veel, dat marschtenue wordt gelast; derhalve den ransel belast
met schoenen, sprei, kapotjas en soms nog het eetketeltje. Wij
voor ons vinden dien overgang te groot. Komt het noodig voor die
groote oefeningen in marschtenue te houden, dan moeten ook de
voorbereidende oefeningen in dezelfde tenue gehouden worden.
A. O. 1844. n3 4 4 schrijft voor, dat dergelijke oefeningen zon
der ransel zullen gehouden worden en beveelt ook het vermijden van
onmatige vermoeidheid aan.
A. O. 1872 n° 102 schrijft voor: dat de bewegelijkheid en de gewoonte
om groote vermoeienissen met gemak te verduren, tot op den hoogst
mogelijken trap van ontwikkeling moet worden opgevoerd.
Deze orders zijn met elkaar in strijd en toch spreekt de laatst
bedoelde order van: „met instandhouding der bestaande voorschrif
ten". Welke order moet nu worden opgevolgd?
Een beroep op art. 158 v/h Ilegl. I. D. is mede niet afdoende,
want dit spreekt alleen van diensten in het garnizoen.
Het boven door ons ontwikkelde stelsel is volstrekt niet nieuw
zoo als reeds blijkt uit de vroeger aangehaalde bepalingen uit de
bestaande reglementen en voorschriften. Ten overvloede is het aan
gegeven bij de A. O. 1844 n° 4 4, 1845 n° 2 8 1870
nJ 202 en 1872 n° 102.
De verkeerde toep assing en de minder breede opvatting er van
zijn echter de gebreken waarop wij wenschten te wijzen.
Tegen de door ons voorgestane toepassing is nu het volgende be
zwaar in te brengendat in stede van de opvattingen van x korps-
commandanten omtrent de leiding, het gewicht, enz. der oefeningen,
men dan zal hebben de opvattingen van n x compagnies-comman
danten.