NOG IETS OYER DE MILITAIRE PENSIOENEN.
Werd met lang geleden, in nummer 4 van den Vijftienden Jaar
gang van dit Tijdschrift eene vergelijkende studie geleverd van de
wetten, die de pensionneering van de officieren van het Indische en
Nederlandsche leger en van de Zeemacht beheerschen, tot eene meer
volledige behandeling van het onderwerp is het niet ondienstig, thans
nog kortelijk te bespreken, hoe in andere legers van Europa daar
omtrent gedacht wordt.
Zulk eene vervolg-studie toch brengt lichtelijk nieuwe denkbeelden
voor den dag, wier toepassing ook in Indië wellicht met ter tijd
voor rechtmatig en billijk zal worden gehouden.
Alle Staten van Europa zijn het er vrij wel over eens, dat de aan
militairen toegekende pensioenen niet als eene landsvrijgevigheid,
maar als eene dette de VEtat (1) beschouwd moeten worden.
In hoever het nu voor den officier van het Indisch leger wen-
schelijk, nuttig en noodzakelijk is te achten, dat de regelen, welke
het kwiteeren van die dette beheerschen, een formeel wettigen en
wettelijken grondslag hebben, zal, met het oog op het vele in vroe
gere dagen over hetzelfde onderwerp geschrevene, thans niet nader
besproken worden.
Alleen in Noorwegen, Zweden en Zwitserland missen de officieren
eeu bepaald recht op pensioen en gaat men b. v. in laatstgenoemd
land zelfs van het denkbeeld uit, dat de Staatskas, ook aan officie
ren, slechts hulp verleenen mag in geval de geldelijke bijstand wer
kelijk noodig blijkt.
Het pensioensbedrag, dat bij de Zwitschersche confederatie boven
dien alleen mag worden verleend, in geval van verwonding en bij
(1) Zie het Werkje van Dislère, getiteld: „les pensions militaires en France et
„a l'étranger,"