75
Het behoeft hier zeker niet nader aangeteekend te worden, dat
de Staat die zelf op zou treden als lijfrente-maatschappij geen winst
in rekening zou behoeven te brengen en dat dus de bovenstaande
contributie cijfers volstrekt niet juist aangeven wat eigenlijk de
officier den Staat nog kost om hem het inkomen te verzekeren dat
hij geniet ook nadat hij opgehouden heeft dienst te doen, doch de
verhouding der cijfers zou op een door den Staat vast te stellen
tarief niet anders zijn dan op de tarieven der Indische lijfrente-
maatschappijen om de eenvoudige reden, dat die maatschappijen op
eene lijfrente van f 1000.percentsgewijze niet meer verdienen
dan op eene van f 100.of van f 2000.en dus de verhouding
altijd juist blijft, wat voldoende is voor het bewijs, dat boven geleverd is.
Wat nu echter de uit die verhouding afgeleide pensioensbedragen
betreft, welke boven zijn opgegeven, deze zijn slechts in zooverre
als juist te beschouwen als de praemissen bij een nauwkeurig op
gemaakte en over meerdere jaren loopende statistiek mochten blij
ken juist te zijn.
De conclusie, waartoe men na eene eenigszins gezette overdenking
der pensioen-quaestie komt, is, dat vaste pensioenen voor eiken rang
eene bepaalde onbillijkheid zijn. Er moet een tarief van vaste pen
sioen-coëfficiënten worden vastgesteld, die vermenigvuldigd met het
aantal jaren, dat men dienst heeft gedaan, het bedrag van het pen
sioen vaststellen en welke pensioen-coëfficiënten toe moeten nemen
met den leeftijd, waarop men gepensionneerd wordt, omdat het aan
tal jaren, dat men het pensioen geniet, in dezelfde mate af zal nemen.
Op die wijze alleen wordt elk officier gelijk beloond, voor de door
hem aan den Staat bewezen diensten.
Daarna moeten de aldus verkregen pensioensbedragen nog ver
meerderd worden met een zekere som voor eiken hoogeren rang, die
de te pensionneeren officier bereikt heeft, om zoodoende niet slechts
den duur, maar ook eenigszins het gewicht der bewezen diensten te
beloonen.
Het is niet onaardig de onbillijkheid van vaste pensioenen voor eiken
rang in het licht te stellen, door eens te vergelijken, wat de diensten
van den kapitein, die op 40 jarigen leeftijd, na 20 jaren dienst als
officier, zich laat pensionneeren, den Staat meer kosten, dan die van