127 in rang bedekt; bij de militaire administratie-officieren heeft men eene zaak Kleij, die zich in hoofdzaak beklaagt over onbillijke achteruit stelling in de ranglijst, doordien, in strijd met de Regeling op de bevordering, eenige officieren van administratie der zeemacht bij het korps administratie-officieren van het Indisch leger in rang en an ciënniteit werden overgeplaatst, terwijl deze slechts tot 2de luitenant kwartiermeester hadden benoemd moeten zijn, met gelijktijdig verlies van alle anciënniteit bij de zeemacht verkregen. Heeft dus het Indische officierskorps, zoo vragen wij andermaal, geen wet op de bevordering noodig, die geene ruimte laat voor de mogelijkheid, datandere Rolff 's en Kits van Heijningen 's in de ranglijst zullen plaats nemen op de wijze als door hen geschied is? Tot recht verstand achten wij het niet ondienstig te dezer plaatse aan te teekenen, dat wij de hiervoren bij name genoemde overplaat singen geenszins releveerden, om speciaal die scabreuse gevallen weer eens te berde te brengen doch eeuig en alleen, om duidelijk aan te toonen, dat te dezen opzichte niet alles is, gelijk het behoort te zijn Afgescheiden van deze overweging, zal het wel niemand in de gedachte opkomen, om tegenover de personen in quaestie deswege rancuneus te willen zijn, aan wie wij het meeste gelijk geven, dat zij in der tijd de hun zoo gracieuselij k aangeboden lotsverbetering niet van de hand gewezen hebben. Niet zij dragen er de schuld van, dat vele officieren van het Indisch leger door hunne buitengewone overplaatsingen ziju gedupeerd gewor den, doch het Ministerie van Koloniën, dat die overplaatsingen beval. Voorzeker zoude het zeer kortzichtig zijn te begeeren, dat bij de voorziening van officierskader bij het Indisch leger uitsluitend te rade werd gegaan met de belangen van de individuendaarboven staat het belang van het leger en, indien dat zooveel hoogere belang drin gend eischt, dat officieren van andere legers herwaarts komen, met gelijktijdige achteruitzetting in de ranglijst van eenigen onzer, dan moeten de belangen van de officieren daarvoor wijken. Nummer één is het belang van den Staat, in dit geval het leger en nummer twee dat van de ambtenaren. De Staat moet echter geen le lui tenant, die op het punt staat tot kapitein bevorderd te worden, in rang en anciënniteit overplaatsenwanneer, zij het ook tegen ietwat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 133