129
van 's lands dienst onvermijdelijk doet achten.
Deze bepalingenwelker inhoud uit den aard der zaak eenige
elasticiteit dient te bezitten, duiden voldoende aan de leidende ge
dachte, dat zooveel mogelijk op de belangen van de Indische officieren,
bij het overplaatsen van officieren van andere legers moet worden gelet.
Dat zulks niet altijd is betracht geworden is dus de schuld niet
van de Regeling zelve, maar van de Heeren van het Ministerie van
koloniën, wier stem, in zake overplaatsingen bij het Indisch leger,
beslissend was.
Artikel 12 en 13. der Indische Regeling handelen over de aanspraken
op bevordering van de nonactieve officieren. De officieren van het
Indisch leger worden te dien opzichte beter bedacht, dan die van het
ISfederlandsche leger. Deze laatsten tochvoor zoover zij buiten
bezwaar van den lande op nonactiveit zijn verliezen hunne aanspraak
op bevordering voor den tijd, dien zij nonactief waren, welke tijd
namelijk afgetrokken wordt van dienwelke den ouderdom van
hunnen rang bepaalt, wanneer zij weder in werkelijken dienst worden
gesteld.
Wanneer dus bij voorbeeld een 1° luitenant, die op den len februari
1884 tot dien rang bevorderd werd, gedurende een vol jaar buiten be
zwaar van den lande op nonactiviteit doorbrengt, wordt zijn ouderdom in
rang gebracht op 1 februari 1885. Een Indisch officier daarentegen
kan eenige jaren, zoo men wil, op nonactiviteit zijn, zonder dat zijne
anciënniteit daaronder komt te lijden. Bij de Marine-officieren worden l
daaromtrent geene bepalingen aangetroffen.
In artikel 14 der Indische Regeling staat o. a. vermeld, dat offi
cieren boven den rang van 1™ luitenant, van bevordering worden
uitgeslotenbijaldien zij diensten verrichtenvreemd aan den militairen
dienst bij de landmacht in Indië.
Weinig overeenkomstig daarmede, is de bepaling, dat de aanspraak op
bevordering niet onthouden wordt aan de officieren van land-en zeemacht
(1) in Nederland, die, op's Konings machtiging, zich tijdelijk in vreem
den zeedienst of militairen dienst bevinden, (artikel 12, punt 3 van het
Ned. Staatsblad 128 en artikel 15, letter b van het Ned. Staatsblad 126).
1885 Dl. I. <J
(1) Yan de Marine-officieren werd zulks reeds hiervoren meegedeeld.