147
bevinden; geene taaie, liarde, melige, of vreemd smakende klontertjes
mogen er in gevonden worden.
Bij liet kauwen mag het niet tusschen de tanden knarsen.
II. Vervalschingen.
Smaakt het brood te zoet of bitter, dan is dat een vrij zeker bewijs,
dat zich in het koren, waaruit het is vervaardigd, veel onkruid
zaden bevonden.
Zelfs wanneer het meel met een vierde aardappelmeel is ver-
valscht, kan het brood nog een goed aanzien hebben en goed smaken,
maar de vingerdruk verdwijnt niet zoo spoedig, de kruim kleeft aan
het mes en het wordt spoedig spekkig en schimmelig.
Om deze vervalsching te herkennen, giet men op 1 Kg. brood
ruim 1 j- liter water met 4 f Gr. Jodium vermengd. Kleurt dit water
zich vrij spoedig karmozijnrood, dan kan men zeker zijn dat eene verval
sching met eene groote hoeveelheid aardappelmeel heeft plaats gehad.
"VVas het meel bedorven of nat, dan heeft het brood veel neiging
tot schimmelen en er ontwikkelt zich zeer spoedig een oranje-roode
zwam (Oidium aurantiacum) in, die schadelijk voor de gezondheid is.
Goed brood bevat steeds 25 tot 30 0/o water. De bakkers zijn
er echter op uit om brood te leveren, dat meer, zelfs tot 45 a 50
°/o water bevat, zoodat zij dan 20 °/0 water voor brood verkoopen.
Dit bedrog, dat vrij gemakkelijk geschiedt, kan men slechts onder
zoeken, door een paar sneden brood te wegen, ze vervolgens bij
een temperatuur van 100°120° (212°248° Fahrenheit) uit
te drogen en ze daarna nogmaals te wegen.
Om aan te toonen, dat het meel, waarvan het brood is vervaardigd,
veel minerale bestanddeelen bevat (zand enz.) kookt men een gewogen
stuk kruim met tamelijk veel water, totdat het geheel is opgelost;
de mineralen zinken op den bodem en kunnen gewogen worden;
wat er meer wordt bevonden dan 1 °/0, kan als vervalsching
worden aangemerkt.
Om het brood, dat uit slecht meel is gemaakt, en er dus grauw
achtig zoude uitzien, een beter aanzien te geven en wit te doen
zijn, wordt door,.vele bakkers, aluin, kopervitriool, zelfs loodwit
(koolzuur-loodoxyde) door het deeg gemengd.