151
overen van een stuk grond, grooter dan noodig was voor het doel
door ons beoogdeen stuk grond dat thansna tal van opofferingen
weder moet worden verlaten, om eene stelling in te nemen, waarboven,
mijns inziens, als beperkter en dus sterker, de voorkeur zoude ver
dienen die, welke de heer W. A. Yan Rees in 1876 beloofde dat
zoude kunnen worden ingenomenna het te vuur en te zwaard
verwoesten der XXII Moekims en nog meer die, welke genoemde
schrijver toen ten onrechte meende, dat de heer Fransen van der
Putte wenschte te doen innemen.
Met den belasting betalenden patriot is X. het volkomen eens, dat
de geschiedenis der krijgsgebeurtenissen op de Noordkust van Afrika
voor onze Indische krijgsvoering menig voorbeeld aanbiedt, zoowel
tot afschrik als navolging. Niet onjuist. In de eerste plaats kunnen
wij er uit leeren, hoe wij iu Indië geen oorlog moeten voeren.
Met ijver zoo zegt X. heeft onze [zijn?] patriot zich geworpen
op de studie der krijgsgeschiedenisvoornamelijk van de verovering
van Algérië door de Franschen. Yeel vertrouwen schijnt hij echter
in de resultaten dier studie niet te hebben. Immers acht hij het
noodig dat die studie wordt voortgezet, en veroorlooft hij zich zelfs
een paar werken aan te bevelendie daarbij kunnen geraadpleegd
worden.
Die werken zijn
1°. Eene levensbeschrijving van den maarschalk Bugeaud, door
den graaf H. d'ïdeville, 1882, en 2°. Eene geschiedenis van de ver
overing en kolonisatie vau Algérië, door Paul Gafferei, 1883.
Het boek van Gafferei, volgens X- eene niet onverdienstelijke
compilatieis, naar hij zegt, kostbaar. Geene aanmoediging voor een
niet veel belasting betalend patriot om het aan te schaffen. Ik
bezit het dan ook niet. Maar wel heb ik voor mij liggen„l'A.lgérie
en 1880, par Ernest Mercier. Paris 18S0.En daar P. Gafferei in
de Revue Politique et Littéraire van 28 April 1883", zegtdat de heer
E. Mercier, beëedigd tolk te Constantine, de schrijver is van ver
scheidene zeer geachte werken betreffende de geschiedenis van Algé
rië, en daarbij voegt, dat hij voor de samenstelling van zijn boek,
veel getrokken heefc uit dat van Mercier, geloof ik, dat ook de
arbeid van den laatsten wel eenig vertrouwen verdient, waarom ik