176
Ter belooning van de vele en belangrijke diensten, gedurende de
expeditie en in den Kraton bewezen, waar hij alles verordende, wat
voor eene blijvende bezetting noodig was, werd Cochiüs, bij Konink
lijke beschikking van 1 Mei 1822, n°. 29, benoemd tot Kidder
3C klasse van de Militaire Willems-orde, met voorbijgang van de
4e klasse.
Bij besluit van den Gouverneur-Generaal van 22 Junij 1822 be
noemd tot 2e Directeur van Fortificatiën en Civiele gebouwen, volgde
hij, in 1823, als Directeur op, den Kolonel Sciiültze, die, wegens
ziekte, naar Europa vertrok.
In 1824 genoot Cochiüs de eer mede om redenen van gezond
heidZ. E. den Gouverneur-Generaal, op diens reize door de Mo-
lukken en naar Makassar, te vergezellen, en werd hij daardoor in
de gelegenheid gesteld, om zich ook met dat gedeelte van onze be
zittingen plaatselijk bekend te maken.
In Julij 1825, terwijl Cochiüs voor eene Inspectiereis over eenige
gedeelten van Java, om verschillende in uitvoering zijnde werken in
oogenschouw te nemen, zich te Solo bevond, brak te Djoekdja, on
der den Prins Dieponegorö, medevoogd over den minderjarigen Sul
tan Hamangicoe Boewana V. de gewelddadige opstand uit, die den
Vijfjarigen Oorlog van 1825 30 ten gevolge heeft gehad; een oor
log, die, behalve de verwoesting van have en goed van de ingezete
nen, aan weêrszijden tallooze menschenlevens gekost heeft. De ont
steltenis door de snel verbreide mare allerwegen vooral op Mid
den-Java—verwekt, noopte den Resident aan het Hof te Soerakarta,
den Kolonel Cochiüs uit te noodigenom voorloopig zich te stellen
aan het hoofd van de militaire zaken aldaar, totdat daarin van we-
ge het Hoofdkwartier bepaaldelijk zou zijn voorzien. De nood was
dringend, vermits, bij stremming der gemeenschap met de noordelij
ke gewesten, Djoekdja met volslagen gebrek aan levensbehoeften be
dreigd en dus onverwijlde hulp vereischt werd. Het hagchelijke van
den toestand beseffende, aarzelde Cochiüs geen oogenblikonder per
soonlijke verantwoordelijkheid, de aan 'sResidents uitnoodiging verbon
dene taak te aanvaardenom namelijk, door het overbrengen der
waarts van levensmiddelen, Djoekdja te ontzetten en voorloopig hulp
te bieden. Tot dat einde nam hij mede tot bescherming van het