convooi met zich 25 Europesche Iiussaren, een peloton Europesche
Infanterie, met eenig ligt geschut, en eenige hulptroepen van den
Soloschen Prins Mangkoe-negóró, te zamen eene magt uitmakende
van 500 man. Deze togt werd, met gewenscht gevolg, tweemalen
herhaald, tot aan de komst van den Opperbevelhebber voor het Le
ger te velde, die alle door Cocmus onder zoo zeer netelige omstan
digheden genomen maatregelen en beschikkingen volkomen goedkeurde.
Den 31sten December 1825 bevorderd tot Kolonel, was hem inmid
dels opgedragen het kommandement in het gebied van Djoekdja.
In deze gewigtige betrekking, nam bij een werkdadig en zeer be
langrijk deel aan den oorlog tot aan het einde daarvan, zooals zulks
uitvoerig beschreven is in de „Mémoires sur la Guerre de Java de
1825 1830," door den Kolonel van den Generalen Staf P. Ridder
de Sttjers, en waarover bij eene vertaling door den Luitenant-Ko
lonel II. M. Lange breed is uitgeweid. De daarin vermelde wa
penfeiten en handelingen, als Bevelhebber, zijn onder vele andere
het innemen, in 1826, van den Ouden en door de muitelingen ver
dedigden Kraton te Plerreth, Z. O. van Djoekdja's hoofdplaats,
alsmede het met goed gevolg weerstand bieden, in hetzelfde jaar,
te Karta-Soera aan geheel de aldaar vereenigde magt van den hoofd
muiteling prins Diepo-Negóró.
Bij besluit van den Komtnissaris-Generaal Du Bus van 31 De
cember 1827, N°. 20, werd Cocmus benoemd tot Chef der 3° Af-
deeling, Militair Departement.
Bij besluit van genoemden Kommissaris-Generaal van 18 November
1829, N°. 16, werd hem, op verzoek, verleend eervol ontslagdoch
bewilligd in zijne aanbiedingom nogthans tot aan het einde van
den oorlog in activiteit te blijven. Bij deze beschikking werd hem
bovendien kenbaar gemaakt, dat hij aan het Opperbestuur aanbevo
len zou worden, om hemwegens zijne in den Javaschen oorlog be-
wezene diensten, den rang te verleenen van Generaal-Majoor. Intus-
schen, en terwijl Cocmus nog te velde washad de Kommissaris-
Generaal, bij gelijktijdige beschikking, hem als Kolonel-Directeur
van Fortificatiën doen vervangen zoodat hij toen geene bepaalde aan
wijzing bij het leger meer had. De reden, die hem genoopt had zijn
ontslag te vragen, was hierin gelegen, dat, juist tegen het einde van
1885, Dl. I. 12