182
Den 4den Januarij verliet Cochiüs met de zijnen, onder plegtig
uitgeleide, de hoofdstad van Nederlandsch Indië en kwam den 14den
Mei daaraanvolgende te Brouwershaven aan.
Zeer vleijend was voor Cochiüs zijne ontvangst bij de terugkomst
in Nederlanden bepaaldelijk het zeer vereerend huldeblijk van Z.
M. Koning Willem II in de toekenning van het Grootkruis van de
Orde der Eikenkroon van Luxemburg, terwijl hem nog vóór het ein
de van 1848 de Portefeuille van Oorlog, als Minister, werd aange
boden, waarvoor hij echter bedankte, om zijne nog overige levens
dagen in rust te slijten.
Bij een terugblik op het verleden, mogt Cochiüs met voldoening
op geheel zijne loopbaan wijzen, waarin hij, in welke betrekking ook,
zijne roeping getrouwelijk vervuld heeft. Als Leger-Kominandant heeft
hij, door zijne goede zorgen en welberaamde beschikkingenvooral
wat Sumatra en Balie betreft ontegenzeggelijk veel bijgedragen
tot het beëindigen met roem van de oorlogen daar gevoerd. Geoe
fendheid en krijgstucht zijn, gedurende zijn bevelhebberschap van het
Indische Leger zooveel verbeterd, als men dat onder eene onvoldoende
organisatie, bij de zamenstelling uit vele heterogene bestanddeelen,
verwachten mogt. Gedurende het tijdvak van 44 jaren, waarvan 32
in Indische dienst, was hem het geluk ten deel gevallen, dat hij>
noch in gevechten die hij als ondergeschikte bijwoonde, noch ook in
die, waarvan hem als opperbevelhebber het beleid was opgedragen,
immer eenig échec geleden had.
Zij, die onder verschillende omstandigheden, gelegenheid hebben
gehad Cochiüs gade te slaan en in zijne kalme houding en beschik
kingen te beoordeelen, zullen voorzeker instemmen met den lof, welke
steeds aan ware verdiensten wordt toegekend, zooals door hem wer
den bewezen.
Naar het gevoelen in bovenstaande levensschets ontwikkeld, kan
het wel niet bevreemden, dat ook hij, die als knaap en kadet in 1815
op hetzelfde schip naar Indië vertrok, en later tal van jaren, onder
de bevelen van den achtenswaardigen Cochiüs gediend heeft, dat
diezelfde knaap nu in den avond van zijn leven het waagt om,
in dankbare herinnering aan ondervonden genegenheid, een twijgje
toe te voegen aan den lauwerkrans, gevlochten om de slapen van