186 reed ik kalm naar huis terug, stangde op de oude wijze op, en be steedde nog een uur, om te toonen dat niet 't paard, maar de ruiter, de meester was. De eerste proeve is dus bepaald niet geslaagd. Geen reden om daarom 't hoofdstel af te keuren. Eerstens was 't paard zeer leven dig door te lang op stal staan; ten tweede was de stang hem vreemd mogelijk ook niet goed passendhoewel ik tot nog toe niets kan vinden, wat beter passend is te maken. Mogelijk, dat na langer ge bruik het paard er aan zal wennenmaar ontegenzeggelijk werkt de gewone stang krachtiger; en een lastig paard, dat daarmede steeds is geregeerd, zal m. i. zich zeer moeielijk, misschien nimmer, aan een zachter dwangmiddel gewennen. Het is ook wel mogelijk, dat de drukking van den neusriem (door den uitvinder zoo geprezen) de paarden, die aan de andere stang zijn gewend, slechts hindert, en hen tot verzet aanspoort. De redeneering van den uitvinder vind ik overigens logisch en dus wil ik 't nog eens probeeren. Echter buiten bewoonde buurten, om bij mogelijk er van door gaan, geen ongelukken te veroorzaken. Dat de heer op Soerabaiadie de nieuwe stang beproefdeer van door is gegaau (zooals de couranten meldden) mag dunk mij nie mand afschrikken. Ieder ruiter zal er wel eens van door zijn geweest, al gebruikte hij de gewone stang. Daarom zal ik met genoegen de opinie hooren van eenige andere officieren die ook de proef eens hebben genomen. Misschien zijn zij gelukkiger dan ik. Mogelijk ook, dat de stang, die onder mijn toe zicht volgens zeer onvolledige gegevens is samengesteld, niet deugt. Bovendien, mijne talenten als ruiter en mijn omgang met paar den, zijn van te weinig beteekenis, dat in deze mijne meening eenig gewicht in de schaal zou leggen. Niets kan beoordeeld worden, dan na voldoend onderzoek, en mij dunkt, de zaak is wel waardig, eens dooi' paardenliefhebbers te worden nagegaan. Mijn brave kameraad, van wien ik op dit punt zooveel mocht leeren, in het jaar dat wij te zamen hier in garnizoen waren, raad ik zeer aan de proef eens te wagen. Ngawie. D. A. Okhuyzey, 1° LK Aclj.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 192