189 ze de manschappen onder zijn bevel in den steek te laten, op het oogen- blilc van een vijandclijken aanval en overhaast heen te rijden. 2°. Op tijd en plaats als voren, ten nadeele van de goede orde en mili taire tucht verzuimd, behoorlijke maatregelen te nemen voor de veiligheid van de manschappen onder zijn hevel bij een vijandelijken aanval. De krijgsraad sprak op beide punten het „niet schuldig" uit. De hoofdfeiten werden niet betwist. De officier reed van zijn post weg naar eene plaats op 7 K.M. afstand, in een oogenhlik van buitengewoon gevaar, toen het zich liet aanzien dat het kleine detachement onder zijn commando zou worden afgesneden en voor den vijand zou bezwijken. Omtrent het „plichtverzuim" dat is: lafhartigheid door zoo te hande len, werd ter verdediging aangevoerddat dit geschiedde om versterking te halen, en door het aankomen daarvan of de waarschijnlijkheid van het aankomen, zijne manschappen te redden. Door den beschuldigde vrij te spreken, heeft de krijgsraad de meening kenbaar gemaaktdat hij zich niet had schuldig gemaakt aan lafhartigheid Het vonnis van den krijgsraad werd onderworpen aan de goedkeuring van den commandant der troepen, (1) die daarop besliste „niet goedge keurd en niet bevestigd." Deze laatste heeft de volgende redenen voor deze beslissing opgegeven: Had ik dat vonnis goedgekeurd, dan zou ik stilzwijgend hebben erkend, dat ik instemde met hetgeen mij voorkomt een monsterachtig denkbeeld te zijn, namelijk: dat een troepenofficier, die de eenige officier is bij een detachement aanwezig dat in een ernstig gevecht met den vijand gewikkeld is, onder eenig voorwendsel hoegenaamd, gerechtvaardigd zou kunnen worden, indien hij zijne manschappen had verlaten en door zoodanige handelwijze hen aan hun lot had overgelaten. Hoe benarder de toestand is, waarin een officier zijne manschappen ziet, des te meer is het zijn dure plicht om te blijven en hun lot onder alle omstandigheden te deelen. Omdat dit ten allen tijde zoo is opgevat en gedaan, wordt de Britsche officier als zoodanig door iedereen geacht en is de gewichtige invloed verkregen dien hij in de gelederen bezit. De soldaat weet dat, wat er ook gebeuren moge, hij zelfs in het dreigendst gevaar in den officier het volste vertrouwen kan stellen, wetende dat deze hem zelfs in de moeielijkste omstandigheden niet verlaten zal. Aan dit vertrouwen van den soldaat op zijne officieren hebben wij do groote meerderheid van de dappere daden te danken, in onze militaire (1) Sir Garnet later lord Wolaeley.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 195