199 dik 1 M., opgeworpen uit zand, verkregen door het graven van een buitengracht- Te gelijk begonnen de artilleristen met het maken der bastionseerst werd het terreplein 0.5 M. opgehoogd en vervol gens eene borstwering opgeworpen van 0.6 M. hoogte, zoodat over bank kon worden gevuurd (fig. 3). Het noordelijkste bastion en eene face tot eene hoogte van 0.9 M. kwamen dien dag gereed. Yan den vijand werd weinig bemerktalleen des namiddags ten 3i uur loste hij eenige schoten op de werkers, die het terrein rond de Gedei openkapten, en een half uur later beschoot hij de troepen in de Gedei van den rechter oever der Kroeng Oen, waardoor aan onze zijde een Europeesch fuselier der 4e compagnie werd gewond. Bei de keeren werd echter zijn vuur spoedig tot zwijgen gebracht. Aangaande de terreinsgesteldheid van het binnenland, werden nog eenige inlichtingen verkregen van twee Chineezen, Lim Tjoen en Tjoe Kjong Tong, die zich den 10°" 's morgens met eene Nederlandsche vlag in de hand bij de voorposten aanmelddenzij waren eenigen tijd geleden door den Penangschen peperhandelaar Naohoda Tempo in gijzeling te Tenom achtergelaten, en hadden sedert dien in de Gedei gewoond. Volgens hunne verklaring kon men langs twee wegen van de Gedei naar Padang Kring komen. De eene weg was die, den 9en door de compagnie Frackers gevolgd, de andere voerde voor het grootste gedeelte langs de Tenom-rivier en was eigenlijk niets meer dan een pad van 0.5 M. breedte; men bereikte dan Padang Kring volgens den eenen in 2 j uur, volgens den anderen in l j- uur. Yan Padang Kring tot Simpang Olim bedroeg de afstand 1 uur gaans; het te volgen pad voerde langs de rivier. Verder dan Simpang Olim waren zij nooit geweest. De Tenom-rivier was tot laatstgenoemde plaats met sloepen bevaarbaar. De expeditie-commandant besloot de beide Chineezen als gidsen te gebruiken. Hij beloofde hun eene ruime geldelijke belooning en koste- loozen overvoer naar Penang, wanneer zij in die functie goede dien sten bewezen. De beide andere gidsen, Panglima Nja Aboe en Mohamad Amin, waren niet bijzonder bruikbaar; beiden waren slechts eenmaal in hun leven te Tenom geweest en kenden derhalve de we gen naar het binnenland niet bijzonder goed; de tweede had daarbij nog de liefelijke eigenschap van buitengemeen bang te zijn.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 205