213 dwangarbeiders en Cliineezen buiten het bivak tegen de face aaü de zeezijde. Zoo vroeg mogelijk werd den 15cn Januari begonnen met het em- barkement der dwangarbeiders; de zee was onstuimiger dan den vo- rigen dag en gaandeweg nam de branding in hevigheid toe. Tot versterking der embarkementsmiddelen werden door den sta tions-commandant nog 4 marine-sloepen aangewezen, één daarvan ging in de branding verloren en tot bescherming van het embar- kement de gewapende sloepen buiten de branding gestationneerd. Van den vijand werd evenwel niets meer bespeurd. Om 10| uur v. m. was alles ingescheept, behalve 120 man der 4e compagnie, die in eens van het strand zouden worden afgehaald door de Atjehsche prauwen en de beschikbare Chineesche sampans. Met het oog op de al heviger wordende branding werden eerst nog 20 man weggezondenwaardoor de vracht voor ieder vaartuig min der kon worden. Tot ongeveer 11|- uur v. m. werd op de Atjehsche prauwen ge wacht; toen ze eindelijk aankwamen, waren ze bijna niet meer aan het strand te houden en wilden ook de Chineezen dadelijk terug. De nog aan wal zijnde troepen werden nu zoo gelijk mogelijk over de verschillende vaartuigen verdeeld en het bivak in brand gestoken, waarna alle prauwen en sampans gelijktijdig zee kozen. Om 3i uur n. m. ging het eskader, uitgezonderd Z. M. stoom schip Palembang dat ter reede van Tenom bleef onder stoom naar Oleh-leh, waar het den 16en ten 10 uur v. m. het anker liet vallenkort daarop nam het debarkement der troepen een aanvang. Achtereenvolgens werden de genietroepende bergartilleriede ambulance, de le 2e, 4° en 3C compagnie, de sectie veldartillerie en de dwangarbeiders ontscheept en in vier treinen naar Kota-Radja overgebracht. G. W. BEEGER, Kap. v/d. Gen. staf. 1885, Dl. I. 14

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 219