230
mers in de eerste plaats gevraagd naar mennelcens. Dat overige
Laten wij nu voor een oogenblik onze aandacht vestigen op eenige
cijfers. A. O. 1882 n° 62 geeft aan, dat het aantal leerlingen op de
kaderscholen gezamenlijk mag bedragen
Deze cijfers zijn op de behoefte en vermoedelijk op de volgende
berekening gebaseerd.
De opleiding tot adjudant-onderofficier en sergeant-majoor gemid
deld 6 maanden durende, dan kunnen er'sjaars 2 X 26=52 worden
opgeleid. De opleiding tot sergeant en fourier gemiddeld 3 maanden
durende, dan kunnen er 'sjaars 4 X 63 252 worden opgeleid.
Te zamen dus 304 onderofficieren. Alsnu rekenende op 10°/o niet
geslaagdendan kunnen de kaderscholen voorzien in de behoefte aan
274 onderofficieren.
De jaarlijksche behoefte aan onderofficieren leert men kennen door
in den staat voorkomende op blz. 221, het totaal van het verlies aan
onderofficieren te verminderen met het aantal „uit Nederland aan
gekomen" de rest geeft aan de behoefte waarin door aanstelling in
Indië moet worden voorzien.
Neemt men nu in aanmerking, hetgeen vroeger reeds werd op
gemerkt, dat de voorstellen voor de kaderscholen reeds in 1879 bij
het D. v. O. werden bewerkt en dat dus als basis der berekening
de cijfers van eenige jaren aan 1.879 ja liever nog 1878, omdat de
koloniale verslagen eerst zooveel later bekend worden voorafgaande,
zijn genomen, dan blijkt onze bovenstaande berekening daarmede
vrij wel overeen te komen. Nemen wij toch, de boven door ons
bedoelde cijfers over de jaren 1874, 1875, 1876 en 1877, dan krij
gen wij een gemiddelde rest of „behoefte waarin door aanstelling in
Indië moet worden voorzien", van 277 onderofficieren.
Met het oog op de toenmalige omstandigheden en in verband met
de gevolgde wijze van berekenen, zouden de kaderscholen dus in
de „behoefte" kunnen voorzien.
Doch, èn de omstandigheden zijn gewijzigd, èn de practijk heeft
geleerd dat de berekening minder juist was.
Europeanen
Ond. Off. Korp.s Fus.s
26 63 144
Inlanders
Korp.s Fus.s
30 65