18 geforceerden marsch te doen verrichtenzonder eenige verpoozing om den vijand tot ontzag te stemmen. Wel is waar kostte deze han deling eenige offers, docli de vijand was door de koenheid der landing en de snelheid van den marsch dusdanig onthutst, dat de Vorst er niet meer aan wilde denken, de hostiele partij van zijnen broeder aan te hangen. Eene flinke daad eindelijk was het van den luitenant ter zee Nijgh om, na het worstelen door tal van versperringenons den vierden dag de hand te reiken, waardoor de verbroken gemeenschap met de flotille hersteld werd. En als moraal er van zoude kunnen worden gezegddat een bevel hebber in oorlogstijd, door tegenspoed zich niet te spoedig moet doen beheerschen doch wat wagen desnoods opofferen moet, om zijn doel te bereiken. Alvorens de pen neder te leggenzijn wij eene toelichting aan de lezers schuldig. In onze beschrijving van de in April 1877 door het 8e bataljon gedane excursie naar Loöng en onze daaraan vastgeknoopte be schouwingen, waren wij meer objectief dan thans in dit relaas betref fende Langsar is betracht. Dit is, wij erkennen het, in zoo verre eene fout van dit opstel, omdat het releveeren van eene schoone daad van den een, zoo lichtelijk eene onbillijkheid wordt tegenover een anderdie zich even loffelijk gedroeg. De gevolgen daarvan echter kunnen niet groot zijn, wanneer men iets te prijzen heeft van personen die niet meer tot het. leger behooren, die met dat leger finaal hebben afgerekend, of wel wanneer het iemand geldt, die, als de heer Nijgh, nimmer tot het departement, van oorlog heeft behoord. Kan onder zoodanige omstandigheden eene loftuiting bezwaarlijk van verdacht allooi zijn, zulks neemt niet weg, dat wij uit een oog punt van recht en billijkheidde verklaring niet in de pen mogen houden, dat behalve de door ons nader aangeduide officieren, ook anderen zich meer dan goed gedragen hebben.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 24