244
De Minister antwoordt hierop
De Minister schrijft in de Memorie van Beantwoording, dat zijn nieuw plan in Atjeh
ten aanschouwe van iedereen in volle uitvoering is.
Ja, zoo is het. Nu dat plan is een fait accomplimag de geheele natie het kennen,
en tegelijk met de geheele wereld zien, wat voor haar zorgvuldig tot nog toe werd
geheim gehouden.
Maar ik geloof dat de natie niet met genoegen, veeleer met ergernis getuige is van
die volle uitvoering, en waarnemen moet, hoe de Regeering, consequent in hare in
consequentie en wispelturigheid, voor de zooveelste maal een tegenovergestelden weg
is ingeslagen, en bezig is af te breken, wat met millioenen schats en stroomen bloeds
der natie was gekocht.
Maar, hoe dit zij, het zou zeker kunnen strekken tot geruststelling van de natie
en eenigermate tot dekking van de verantwoordelijkheid der Regeering', indien zij
kon aantoonen dat zij haar concentratie-plan niet gearresteerd heeft, dan na de be
voegde militaire deskundigen te hebben gehoord, hoedanigen zij èn ginds èn in den
Haag in de ruimste mate onder de hand had.
Daarom vraag ik den Ministerwie zijn de militaire specialiteiten en bevoegde
deskundigen, op wier gezag gij handeldet?
Eindelijk. In de proclamatie reeds besproken bij de algemeene discussie, de, ik
zal niet zeggen profane maar zalvende en tegelijk grootsprekende jongste proclamatie,
lees ik deze waarschuwing aan heeren Atjehers: dat zij, „divaze aanvallersdie als
roovers onze posten en transporten beschietener nooit in zullen slagen ons een en-
helen stap terug te dringen
Dat werd geschreven op het oogenblik dat men een plan gereed had tot concen
tratie op groote schaal!
Was dan de verhuizing van Djerir en Glé-Kambing naar Kotta-Radja en Oleh-Leh
dat is in de richting van waar wij gekomen zijn, misschien avanceeren, standhouden
En zal de Atjeher niet kwaadwillig genoeg zijn en dom genoeg om het op te vatten
als retireeren?
En daarom vraag ik den Minister ten slotte, of hij er niet beducht voor is, dat
diezelfde Atjeher zich de illusie zal veroorloven, dat hij, na zijn land voor 2/3 op de
Compagnie te hebben herwonnen, het laatste */3 ook wel binnen kort van de Com
pagnie zal weten te zuiveren?
lot ergernis van de natie zou, volgens den geachten afgevaardigde uit Amsterdam
de Regeering, consequent in hare inconsequentie, bezig zijn af te breken wat ten
koste van stroomen bloeds en van schatten is opgebouwd.
Die voorstelling is verre van juist. Ze zou juist zijn wanneer die landstreken
werden ontruimd, die in ons bezit waren geweest, wanneer het Nederlandsch gezag,
in landstreken waar het bestaan had, ware opgeheven. Maar het is van algemeene
bekendheid en de lezing van alle politieke en militaire verslagen bevestigt het, dat
van het verlaten van landstreken, die in ons bezit waren, geen quaestie is. Wij
hadden een zeker terrein in ons bezit en buiten dat terrein hadden wij verspreide
posten. Het bezit van die posten gaf niet het bezit van het daarom liggende terrein
want juist op dat terrein deed de vijand nag'enoeg alles wat hij goed vond; onze
transporten werden bemoeilijkt en aangevallenonze troepen werden er beschoten