245
De heer Keuchenius
De heer Rutgers van Rozenburg komt nader op dit punt terug als volgt:
1885, Dl. I. 1G
en de vijand legde er versterkingen aan waaruit wij hem moesten verdrijven.
De geachte spreker zeide: in de proclamatie staat dat wij ons niet laten terug
dringen en dit wordt gezegd op een oogenblik dat wij ons terugtrekken. "Wij laten
ons niet terugdringenmaar wanneer het blijkt dat sommige punten van versterking
niet goed gekozen zijndan vorderen wijsheid en goed beleid betere punten tot op
richting van versterkingen te kiezen; wij doen dit. Wij bezetten andere punten om
dat de ondervinding ons leert dat de andere punten beter zijn.
De concentratie is een triomf voor de Atjehers, zegt de geachte spreker. Inte
gendeel, zij is in ons voordeel, want door de vroeger gedane keuze van de punten
van onze vestiging was het voordeel te veel aan de zijde van den vijand; door het
kiezen van andere punten komt het voordeel aan onze zijde.
Wie zijn de militaire specialiteiten die de Minister hier te lande heeft geraadpleegd
Ik heb met deze of gene militaire specialiteit wel een vertrouwelijk onderhoud gehad,
zonder officieele adviezen te vragen, maar de Gouverneur-Generaal heeft adviezen ge
vraagd van personendie met den tegenwoordigen toestand en de omstandigheden
van het oogenblik volledig bekend zijn.
Men heeft ten opzichte van Atjeh, gelijk de geachte afgevaardigde uit Amsterdam
de lieer Rutgers, terecht opmerkte, gedurig gewankeld en gewisseld van staatkunde.
Nu eens heeft de Regeering dit noodig geacht en dan weder iets anders. Telkens
is zij teruggekomen op maatregelen, die aanvankelijk als onvermijdelijk noodig wer
den voorgesteld. Nu zelfs wenscht de Minister van Koloniën het als eene overwinning
door ons op de Atjehers behaald en als een vooruitgang, die schrik voor Nederland
moet inboezemente laten doorgaandat het gebied, hetwelk door ons na veel
bloedvergieten en na vele opoffering van schatten is verkregen en bezet, zal worden
verlaten. Dit moet strekken tot bewijs dat wij onherroepelijk de overmacht over
Atjeh hebben verkregen. "Wat daarvan ook zij, zeer zeker is 12 jaren lang eene
geheel andere staatkunde gevolgd en heeft ieder daaromtrent geheel andere beschouwin
gen gehad. Men heeft gemeend dat, zonder zich telkens verder en verder uit te
breidenzonder meer en verder versterkingen aan te leggenzonder de XXII en
XXVI Moekims aan ons te onderwerpen, moeilijk te denken viel aan eene beëindi
ging van den oorlog mgt Atjeh. Nu liet eenmaal veroverde en bezette gebied te
verlaten en zich binnen de nauwste grenzen te concentreerensluit van zelf eene
veroordeeling in zioli van de staatkunde die 12 jaren lang is gevolgd en door al de
voorgangers van dezen Minister is beaamd en verdedigd. Het is eene erkenning van
zwakheid, maar geeft geene reden tet roemen en snoeven.
De Minister beweert dat hij niet geheel op eigen gezag, of zonder met iemand er
over te spreken heeft besloten tot de concentratie in Atjeh. Ik neem dit aan maar
gesproken met wien? Het is l1/, jaar geleden, dat bij adres aan den Koning de
keur onzer militaire autoriteiten heeft gewaarschuwd tegen die zoogenaamde con
centratie. Nu geloof ik niet dat in eenig land der wereld in strijd met dergelijk
advies zou gehandeld worden door eene Regeering, zonder dat zij die autoriteiten
nogmaals had gehoord. Niet alzoo hier! Ofschoon mannen als Van Stirum, Van