-- 246 Hierop repliceerde de Minister Swieten, Verspijck, Egter, Goy van Pittius en niet te vergeten Kielstra elk oogenblik onder het bereik der Regeering waren, is meen ik geen van die allen gehoord. Doch dan is ook de Regeering opzettelijk blind geweest, en heeft zij opzettelijk, of althans onbegrijpelijk de middelen om zich op de hoogte te stellen niet te baat ge nomen, die kort onder haar bereik lagen. Maar heeft zij dan niemand geraadpleegd Misschien den commandant van Atjeh Demmeni? Zoo ja, wat was diens advies? Het gerucht zegt dat hij contra adviseerde; wat is daarvan? Werd hij niet gehoord? Heeft dan het oordeel van den Gouver neur-Generaal, den man, die in alle andere zaken, behalve militaire, eene afdoende autoriteit is, alleen den doorslag gegeven Of heeft men gemeend genoeg te hebben aan de adviezen van burgerlijke ambtenaren in Indiëbijv. van den heer Der Kin deren of den beroemden Sibenius Trip? Of wel is alles uitgemaakt naar de persoon lijke ingevingen van mr. Van Gennep's fiscale specialiteit Sprenger van Eyk? De door mij aangehaalde bescheiden zinsnede uit do jongste proclamatie, zou vol gens den Minister niet de door mij daaraan toegekende qualificatie van grootsprekend verdienen, zóó omdat wij niet teruggedrongen maar vrijwillig teruggetreden zijn, als omdat wy van de omliggende terreinen ten westen en ten noorden der lijn Lambaroe- Djerir toch geen meester waren. Ik vraag echter, of dit iets verandert aan het feit, dat wij toch van Djerir rug waarts zijn getrokken naar Kota Radja. „Vrijwillig" zegt Z. Exc., hoewel hij een oogenblik later als reden tot de beweging opgeeft, dat onze posten, patrouilles on transporten onophoudelijk door de Atjehers werden beschoten en gemolesteerd. Het klinkt goed, maar ik vrees toch dat de Atjehers, niet genoeg op de hoogte van de "Westersche dialectiek des Ministers van Koloniën om haar te vatten, van hun kant het zóó opvatten zullen alsof zij ons zoo al niet teruggedrongendan toch door hun guerillakrijg tot wijken overreed hebben en tot de overtuiging ons gebracht hebben, hoezeer het voor ons, ik zeg niet noodzakelijk, maar wenschelijk was, om vrijwillig vooruit te rukken in tegenovergestelde richting dan wij tot nog toe deden; ja ik ben er tocli niet zeker van dat zij scherpzinnig genoeg zijn, om in dat vrijwillig vertrekken te zien iets anders dan een gedwongen retraite. Ging de krasse redenering des Ministers op, dan kan hij even goed een stap verder gaan, en zeggenwij trekken ons geheel terug, niet omdat wij gedwongen worden, maar om dat wij het strategisch wenschelijk achten; en mogen wij dan al Kotta Radja en Oleh- Leh hebben opgegevenen vrijwillig gestevend zijn naar Batavia, waar het rustiger is, toch kunnen wij steeds met Van Swieten in zijne proclamatie zeggenwij zijn in Atjeh gekomen; wij zijn er; en tot den jongsten dag blijven wij er zonder ons ooit een enkelen stap te laten terugdringen. Opnieuw is liet door twee sprekers voorgesteld, alsof de concentratie, die in het Voorloopig Verslag van de Kamer als noodzakelijk was erkend, gelijk zou staan aan eene nederlaag, die wij hebben geleden. Er is opnieuw gesproken van het verliezen van hetgeen wij met opoffering van schatten van bloed en geld hadden gekocht, maar ik blijf beweren, dat, wanneer wij eene positie verlieten, die door de ondervinding

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 252