250 den wij van dezen afgevaardigde verwacht, dat hij ook op de leemte in de organisatie van ons leger gewezen had, welke aan het hoofd wapen, de infanterie, nog steeds een chef onthoudt. 3. De verhouding tusschen den Gouverneur-Generaal en den Leger commandant. Het Y. V. zegt daaromtrent: De Minister beantwoordt dit in de M. v. A. als volgt: De heer Kielstra zegt hierover De Minister andwoordt hierop: Reeds meermalen werd gewezen op de sclieeve verhouding tusschen den Gouverneur- Generaal en den leger-commandant. De eerste, krachtens art. 42 van het Regeerings- reglement opperbevelhebber van het leger, heeft zich in de laatste jaren de leiding der oorlogsoperatiën in Atjeh voorbehouden, terwijl de tweede het leger niet meer commandeert, maar administreert. De meening werd geuit, dat dergelijke opvatting van bevoegdheden op den duur onmogelijk in 's lands belang kan zijn. Daartegen werd intusschen opgemerkt, dat de politieke leiding ook in oorlogszaken wel degelijk bij den Gouverneur-Generaal behoort te blijven. Terecht is er in het Voorloopig Verslag op gewezen dat de politieke leiding, ook in oorlogszaken, bij den Gouverneur-Generaal behoort te blijven, wiens verantwoor delijkheid ten deze niet op anderen kan worden overgebracht. Een tweede punt, dat in het Voorloopig Verslag besproken werd, maar dat de Mi nister in zijn antwoord grootendeels ter zijde laat, is de quaestie van de verhouding tusschen den Gouverneur-Generaal en den legercommandant in het beleid van de oorlogsoperatiën. De Minister heeft er alleen op geantwoord, dat de politieke leiding ook in oorlogszaken bij den Gouverneur-Generaal behoort te blijven. Dat spreekt van zelf en wordt door niemand betwijfeld; maar zooals het van 1873 af in Atjeh is gegaan, heeft de Gouverneur-Generaal niet alleen het oppergezag over het leger ge had, maar ook dikwijls overeenkomstig de woorden, hoewel ik geloof niet geheel over eenkomstig de bedoeling van het Regeeringsreglement, de functiën van opperbevelheb ber bekleed, en dat is toch waarlijk niet zonder bezwaar. Men herinnert zich de verklaring van generaal Van Swieten in zijn bekend werk: „De waarheid omtrent onze vestiging in Atjeh." Hij zeide, dat de legercommandant in den oorlog met Atjeh niet den minsten invloed had op de oorlogsoperatiën, en slechts was de leverancier van troepen en materieel. Daarom geloof ik wel, dat het wenschelijk kan zijn eens nader te overwegen of zoodanige bemoeiing van den Gou verneur-Generaal, speciaal in oorlogsquaestiën, afgescheiden van de politieke leiding, wel in 's lands belang is. Gaarne zou ik van den Minister vernemen of ook hij niet meent, dat eene behoorlijke afbakening van de bevoegdheden van den Gouverneur- Generaal en den legercommandant ten opzichte van de krijgsoperatiën noodig zou zijn. Eerst een enkel woord naar aanleiding van de vraag van den geachten afgevaardigde uit Dokkum, den heer Kielstra, of de verhouding tusschen den Gouverneur-Generaal en den legercommandant niet afgebakend moest worden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 256