266 Gesteld eens, dat wij Atjeh veroverden, zooals de Franschen Algérië hebben gedaan. Yan waar moeten dan de Europeanen komen, waar mede wij het veroverde land zullen koloniseeren Of wil X. dat doen met Chineezen uit de Straits Met de kans dat wij weldra eene even onrustige bevolking tegenover ons zullen hebben, als die welke wij vrij wel hebben gepoogd om uit te roeien, en niettegenstaande men weet, dat het land voor ons nimmer pro ductief kan worden, omdat men er, zelfs wanneer het geheel in onze handen was, geen koffie of ander monopolie zal kunnen in voeren, daar daartoe de tijd voorbij is, en men van de peper geene te hooge rechten zoude kunnen heffen, wilde men niet in botsing met Engeland komen, terwijl de indirecte voordeelen (die Frankrijk door handel en industrie van Algérië kan trekken) voor ons, wat betreft Atjeh, ieder zal het erkennen van geene beteekenis zou den zijn, in verhouding tot hetgeen wij aan het land, veroverd zoo als de geachte schrijver dat wil, zouden hebben besteed. Yol te houden met te doen wat gedurende lange jaren is beproefd, door te Atjeh het voorbeeld te volgen ons gegeven door de Franschen in Algérië, zou de ramp die ons heeft getroffen nog grooter maken, en in de eerste plaats ten nadeele zijn van het Ned.-Ind. leger. Ten einde te staven, dat ik kan bestreden worden met de wapens die ik gebruik, citeert X. eenige regels van Paul Le Roy Beaulieu in de Revue politique et littéraire 1881, le semestre, en uitL'Algérie, cinquante ans de colonisation van Léo Quesnel. Mij dunkt, het ware beter geweest te beivijzendat mijne citaten onjuistheden bevatten. Wat hij aanhaalt, heeft er al zeer weinig mede temaken. P. L. B. zegt, dat de Franschen in Algérië beter hebben gearbeid dan de Engelschen in Indië. Ten bewijze voert hij aan, dat de Franschen het eenige volk zijn, dat op het oogenblik duurzaam (solidement) in Afrika is gevestigd, hetgeen ver van juist is, want dit is alleen het geval, wanneer zij niet in de noodzakelijkheid komen, om het sterke leger dat zij in Algérië en Tunis hebben, elders te gebruiken, en verder wijst hij op 't geen de toekomst belooft, maar 't geen er nog niet is [zie de cijfers omtrent het budget van 1883, hiervoren mede gedeeld]. Maar rverkelijk wordt door 't citaat niet weerlegd,'t geen ik aanvoerde, zelfs niet door de aanhaling uit het boek van Tit-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 272