26S hebben van hunne edelmoedigheid tegenover den overwonnen vijand. De meening dat de Franschen, koloniën (ik cursiveer) willende onderwerpen en beheeren, bij ons in de leer kunnen gaan, moet volgens X. worden toegeschreven aan de niet gelukkig geslaagde proeven van koloniaal beleid in Canada, die uitliepen op overgave dier kolonie aan de Engelschen. Zou de geachte schrijver werkelijk niet weten, dat de Franschen even ongelukkig geslaagde proeven van koloniaal beleid hebben afgelegd in Yoor-Indië, waar Pondichery het rampzalig overschot is van hunne vroegere bezittingenop St. Domingo, op enz., enz. (6) Veertien jaren geleden, tot in 1870, ja toen is er in het Indische leger wel eens gedweept met Fransche toestanden, maar sedert, 't is kwetsend voor 't Indische leger om dat te onderstellen, schrijft X. Toch meen ik dat het bewijs voor 't geen ik gezegd heb, vrij wel geleverd wordt, èn door her. geschrift van een II. P. èn door dat van X. in persoon. Of duiden hunne opstellen niet aan, dat zij ver van vrij zijn van het euvel waarover ik heb gesproken. Volgens den geachten schrijver is eene vergelijking tusschen het bevolkingscijfer van Frankrijk en Nederland een hors-d'oeuvre, om dat waarachtig het staat er Nederland krijg voert met huur lingen uit alle deelen der wereld en niet uitsluitend met landszonen. Alsof niet juist het kleine bevolkingscijfer van Nederland oorzaak is, dat men tot die huurlingen zijne toevlucht moet nemen, alsof ze niet veel moeielijker bijeen te krijgen en kostbaarder zijn, dan de landszonen waarover Frankrijk, is het noodig, in zoo ruime mate kan beschikken; alsof de betaling der 30,000 huurlingen waarmede Ne derland zijne uitgestrekte koloniën moet beheerscken, voor een land met een budget van ongeveer 130 millioen gulden in het moeder land, en ruim 140 millioen gulden in Indië en met aanmerkelijke tekorten op beiden, niet veel zwaarder drukt dan het onderhoud van de ongeveer 60 000 man, gedeeltelijk landszonen, die Frankrijk in Algérië tegenover ruim 2.500.000 inboorlingen moet op de been houden. Blijk baar heeft X. iets willen zeggen en toen zijue toevlucht geuonien tot eene redeneering, die geen Indische officier zal beamen, en die hij ik ben er van overtuigd niet zou hebben op't papier gebracht, wanneer hij zijn stuk met zijn naam had moeten onderteekenen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 274