281 „toezicht langzamerhand verbeterd en hebben de afpersingen opgehouden, maar toch zouden deze „bureaux reeds lang opgeheven zijn, indien ze niet, onder het tegenwoordig militair bewind, „moeielijk door iets beters te vervangen waren. „Maar er is erger. Voor Frankrijk en voor het Fransche leger heeft deze instelling wrange „vruchten gedragen, want de officier wien het eenmaal gelukt was in het bureau-Arabe een plaats „te overmeesteren, trachtte zich op alle mogelijke wijze daarin staande te houden. In deze be trekking klom hij van rang tot rang op, dikwerf bij keuze en door bescherming van hooggeplaatste „personen of wel door eigene intrigues. Jaren lang bleef hij dan uit de gelederen verwijderd, zonder „eenige studie of inspanning, zonder zich meestal zelfs de moeite te geven de vorderingen van „zijn eigen wapen na te gaan, maar den tijd doodende met het bezoeken der koffijhuizen en het „pronken op bals en partijen. Eenmaal tot den kolonel- of generaalsrang opgeklommen, was dus „het lot van een regiment of van een brigade aan zulke handen toevertrouwd, en later tot divisie- „generaal en soms tot maarschalk verheven, zag hij zich aan het hoofd van een geheel leger, of „van een gedeelte daarvan geplaatst. „Het bureau-Arabe is de kanker van het Afrikaansche leger. Het vormt de kweekschool van die „onkundige, luie en zorgelooze bevelhebbers, welke in den jongsten oorlog hun vaderland meer afbreuk „hebben gedaan dan de vierdubbele overmacht des vijands, en die in de geschiedenis van Frankrijk „met een zwarte kool staan aangeteekend. „Hunne namen liggen onze lezers waarschijnlijk nog te versch in het geheugen, dan dat wij ze hier „zouden behoeven te herhalen, maar zij zijn het op wie de Duitsche militaire schrijver doelde, toen hij bij „de beschrijving van die heldhaftige cavalerie-charges te Sedan uitriep„dat Frankrijk nog soldaten had „die wisten te sterven, maar in stede van aanvoerders, een hoop tafelschuimers en cotillondansers." Bladz. 299. „Deze reeks van wapenfeiten [die onder Bugeaud], zijn hier met opzet aangehaald „zooals zij in de geschiedenis staan opgeteekend, omdat het tijdperk van 1839 tot 1852 voor het „Afrikaansche leger die opkomende zon was, welke in den oorlog van 1859 haar hoogsten glans „bereikte en die op de slagvelden van 1870 zoo bloedrood zou ondergaan. „Uit een geschiedkundig en militair, maar vooral uit een waarheidlievend oogpunt beschouwd, „zouden deze gebeurtenissen misschien niet alleen in een geheel ander daglicht verschijnen, maar „ook veel te voorschijn brengen van 't geen tot heden toe verborgen bleef. De vraag zou dan kunnen „rijzenhadden de Fransche bevelhebbers er geen belang bij den opstand slepende te houden, omdat „die hun niet anders dan eer, roem en voordeel aanbracht? „Was het niet een gulden tijd, toen sierlijke bulletins de eene overwinning na de andere verkon digden, en geheel Europa den blik gericht hield naar gene zijde der Middellandsche zee, weinig „vermoedende dat er ook comediespel onder schuilen mocht, omdat 't immers maar aan hoogst „enkelen gegund was, achter de schermen te gluren? Bladz. 302. „Het zedenbederf was in de laatste jaren van het keizerrijk, vooral in het Afri kaansche leger, op onheilspellende wijze toegenomen. Uitgaande van de hoogere rangen en de „Bureaux-Arabes maakte het spoedig zulke snelle vorderingen, dat de schandelijkste tooneelen ongestraft „konden plaats grijpen. Onder de Republiek is daarin weinig verbetering te bespeuren. „Zoo werd nog in 1871 een der op dit gebied meest befaamde hoofdofficieren, tot bevelhebber „benoemd eener expeditionnaire colonne! Daar waar men onmachtig is het kwaad te keeren, dient „men het toch zooveel mogelijk te verbergen. Pleitte eene keuze als de hier bedoelde weinig voor „de kieschheid, erger nog is het dergelijke personen niet zorgvuldig te onttrekken aan het oog van „den vreemdeling. Welk een heillooze invloed ook moet het voorbeeld oefenen, dergelijke personen „zelfstandig te laten optreden aan het hoofd van troepen, die toch reeds maar al te geneigd zijn om „het slechte voorbeeld, hun door hunne meerderen gegeven, te volgen." Gids 1879, bladz. 306 „Sinds de vestiging der Franschen in Algérië daalt de Arabier in moreele ontwikkeling langzamerhand lager op den maatschappelijken ladder, en het strekt der regeering niet tot eer, dat zij hoegenaamd geen pogingen doet om hierin verandering te brengen. De bevolking wordt aan haar eigen lot overgelaten, of aan het toezicht der bureaux- Arabes toevertrouwd, en wat deze waard zijn, daaromtrent heb ik reeds vroeger" [zie hierboven] „het een en ander medegedeeld.'" (8) Mercier bladz. 58.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 287