290 niet genegen zijn, en zoo waren er in Atjeh velen, de gelegenheid geeft zich te verzamelen en steeds stouter op te treden. Niemand zal beweren, dat de toestand in 1880 volmaakt was; inte gendeel, ieder weet dat daaraan nog veel ontbrak. Doch ik blijf bij mijn gevoelen, dat de toestand zoo goed was als men, zoo kort na den oorlog, kon verwachten; dat de pacificatie vorderingen maakte, dat men op den goeden weg was. Maar do invoering van het bestuur van een civiel gouverneur, en vooral de wijze waarop deze zijne taak opvatte, heeft ontzaggelijk veel kwaad gesticht. Dat men inderdaad den toestand in 't begin van 1881 gunstig mocht noemen, blijkt niet alleen uit de rede, door den generaal Yan der Heijden bij zijn aftreden gehouden; men zou bij dit oordeel aan partij dige voorstelling kunnen denken. Maar ook zijn opvolger, de heer Pruijs van der Hoeven, schreef in zijne rapporten van 25 April en 10 Mei 1881 aan de Indische Eegeering dat de toestand in Groot-Atjeh zeer bevredi gend mocht heeten. Omtrent de operatieplans van den generaal Yan der Heijden zijt gij niet nauwkeurig ingelicht. In dat van Juli 1878 staat uitdrukkelijk dat de drie colonnes zich eerst naar Missigit Montassik zouden richten, doch dat later zou worden beslist in hoever het noodig en mogelijk zou zijn, na de verovering dezer plaats, de operatiën verder door te zettendit zou afhangen o. a. van de tegen September te verwachten hevige regens. En in eene conferentie, den 31 Juli 1878 door den Bevelhebber, den Chef van den Staf en de drie colonne-commandanten gehouden, werd overwogen dat, hoe noodzakelijk het ook was tot Indrapoeri door te dringende omstandigheden dit voor het oogenblik onraadzaam maakten. Men wist nog te weinig van de landstreek voorbij Montassik om een operatieplan te ontwerpen, en de houding van de bevolking der XXVI Moekims maakte voorzichtig opereeren tot plicht. Er werd dus bepaald, dat standhouden, verkennen en tuchtigen, met het voornemen te goeder tijd verder op te rukkenvoor het oogenblik de te volgen gedragslijn wezen moest. Habib Abdoer Eachman heeft na zijne onderwerping in October 1878 evenals Toekoe Moeda Baid en andere hoofden, ons vele gegevens ver schaft voor de verdere operatiën, maar Uiertoe ivas reeds vroeger besloten. Een en ander zal men te goeder tijd uitvoeriger kunnen nagaan uit het Derde deel mijner Beschrijving van den Atjeh-oorlog, dat thans ter perse is. Het koloniaal verslag waarop Gij meent U te kunnen beroe pen, is zeer stellig in dit opzicht onjuist.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 296