291 Uit het vorenstaande is ra. i. de gevolgtrekking te maken, dat het niet overbodig mag heeten, de officieele stukken te raadplegen, wanneer men den loop van zaken in Atjeh wil nagaan. Zonder kennis dier stuk ken ook al schrijft men daaraan geen overdreven waarde toe is, naar mijne meening, een onpartijdig oordeel niet mogelijk. Gij zult het mij niet euvel duiden, dat ik meermalen, uwe beschouwingen lezende, dacht: „Als de Heer N. de gansche officieele correspondentie kende en daarbij in Atjeh plaatselijk bekend was, zou zijn oordeel stellig anders zijn." Juist iemand zooals Gij, die U moeite gegeven hebt als slechts weinigen, om op de hoogte der Atjeh-quaestie te komen en daarbij geheel ter goeder trouw is, zou in dat geval met gezag kunnen optreden. Gij acht de plaatselijke bekendheid niet noodig. Ik erken, dat zij niet altijd vereischt wordt; in den regel zelfs wordt zij o. a. bij de schrij vers over geschiedkundige of aardrijkskundige onderwerpen gemist. Maar zij is toch stellig een voordeel: „II est des choses dans la vie, Dont on ne peut juger bien sainement Qu'en les voyant de prés et par événement." Dat ik dezen indruk kreeg terwijl ik uwe achtervolgende beschrijvin gen over Atjeh las of herlas, daarin kan toch niemand een verwijt zien jegens U Om niet te uitvoerig te worden, meen ik hiermede te kunnen eindigen. "Wees verzekerd, dat ik met de meeste belangstelling kennis neem van hetgeen over het Indische leger en in 't bijzonder over de zaken in Atjeh geschreven wordt, maar tevens, dat ik, bij de beoordeeling daarvan, geheel onpartijdig wil zijn. Ik hoop in de gelegenheid te zijn, hiervan de bewijzen te leveren. Hoogachtend Uwe clienstw. dienaar E. B. Kielstra.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 297