304
„de geraamten van hout gemaakt, en zijn zij van boven en rondom
„met atap gedekt."
Yan af den 31sten Augustus, deu datum van vertrek der Triton en
Iris, werd de bezetting van het fort aan haar eigen lot overgelaten.
De Iris kwam er den 28en September nog even terug om gelden,
provisiën, bannelingen en metselsteenen te lossen, doch sedert dien had
de bezetting naar 't schijnt, geene geregelde communicatie meer met Am-
boina. Althans men was daar geheel onkundig van den treurigen
staat, waarin officieren en manschappen verkeerden ten gevolge van
den slechten gezondheidstoestand. De luit. Sterzing was reeds met
de Iris wegens ziekte naar Amboina teruggekeerd, de luit. Schrijber
sukkelde voortdurend en van de 12 a 13 Europeanen van het deta
chement waren er, medio 1829, al vier overleden. Gaandeweg werd
de toestand der bezetting zorgelijker. Het bericht hiervan bereikte
eindelijk Amboina langs particulieren weg; de luitenant Schrijber en
de chirurgijn Pirson zouden overleden zijn en bijna de geheele bezetting,
schreef men, lag ziek. Onmiddelijk nam de luit. kol. Reeder, mili
taire commandant in de Molukken, maatregelen tot voorziening. Hij
bracht, onder nadere goedkeuring, de bezetting van het fort Du Bus
op 50 man en zond derwaarts eene versterking van 1 Europeesch
sergeant en 5 Europeescke flankeurs, 2 Amboineesche en 3 Inlandsche
fuseliers benevens één korporaal der Artillerie; de 2e luit. Hafkenscheid
en de chirurgijn 2e klasse Godron werden aangewezen ter vervanging
van de overleden officieren.
Toen de Iris, met deze versterking aan boord, te Lobo aankwam,
bleek dat de toestand der bezetting waarlijk niet overdreven was
voorgesteld. Behalve Schrijber en Pirson was ook de Europeesche
sergeant overleden, waardoor het commando over de bijna geheel zieke
bezetting tijdelijk was overgegaan op den Europeeschen korporaal,
die zich loffelijk van zijne taak had gekweten. Ook het fort zelf
bevond zich in een „deplorabelen" toestand; de palissaden waren ge
deeltelijk vermolmd of door bergstroomen weggesleurd; de huizen
en de vivres- en kruitmagazijntjes hadden ook zwaar geleden door
het water, daar ze niet hoog genoeg uit den grond gebouwd waren.
Geen wonder dat in dat zieke garnizoen de tucht en discipline
veel te wensclien overlieten, en er al zeer spoedig ontevredenheid ont-