331
Het overbrengen der Indische Krijgsschool naar Neerland is eene
fout. Studie aldaar, grootendeels door Neêrlandsche instructeurs
geleid, kan slechts twijfelachtig gunstigen uitslag beloven; bovendien
ontrooft zij ons leger kundige officieren, wil men liever, uitste
kende reserve-officieren. Wij missen de bevoegdheid stafschool of
stafstudie te besprekenhet aangehaalde bewijst echter o. i. onweer
legbaar, dat zelfs bij de regeling van het hooger onderwijs, in Neder-
land, geene rekening wordt gehouden met Indische eischen (wettelijke
regeling van de Krijgsschool stond in het programma, dat de kolonel
Den Beer Poortugael vóór het aanvaarden der portefeuille van oorlog,
het hoofd van het Kabinet ter hand stelde (1).
Het Indische Leger schijnt verstooteling geboren.
De beslissing over zijn doen en laten is te zeer verdeeld, om voor
eerst de noodige eenheid te verwachten, de macht berust niet bij
bevoegde autoriteiten. In Neerland hebben de Ministers van Kolo
niën en Oorlog, in Indië de Gouverneur-Generaal en de Leger-com-
mandant brokken der macht in handen. Werken die Ministers, wer
ken die Indische autoriteiten onderling en vereend eendrachtelijk
samen, dan kan er iets goeds tot stand komen. Doorgaans zal de
Minister van Oorlog evenzeer vreemdeling zijn op Indisch, als zijn
ambtgenoot van Koloniën op militair gebied; wie zal hun raadgeven,
wie zal de hoofdquaestie, juiste afscheiding bij voldoende samen
werking der beide legers, regelenwie, zal bij verschil in meening,
Gouverneur-Generaal en Leger-commandant, wie (en hier treedt eene
nieuwe autoriteit op) de zienswijzen der departementen van Koloniën,
Oorlog en Marine tot eenheid brengen?
Twee veranderingen zijn dringend noodzakelijk.
t Indisch militair-element moet een waardig adviseerend verte
genwoordiger in Neerland hebben. De Leger-commandant moet meer
minister worden.
Is de Koning door het Kon. Besl. dd. 24 Nov. 1859 No 69 (2)
niet in de keuze van den bevelhebber beperkt, de formatie van het
leger in Ned.-Indië overeenkomstig de bijlage La. A van het Kon.
(1) De Noodzakelijkheid tot Grondwetsherziening voor de Defensie, door J. C. C.
Den Beer Poortugael. Oud-Minister van Oorlog (1879).
(2) Gouv. besl. dd. 8 Maart 1860 No. 2. Alg. G. 1860 No. 13. ad. I.