HET INDISCHE LEGER IN DE STATEN GENERAAL
Begrooting voor 1885 Memorie van toelichting. Voorloopig verslag.
Memorie van Antivoord. Kamerdebatten.
Vervolg en slot).
6e. De toestand van het leger.
In het Y. Y. lezen wij omtrent dit punt:
Bij eene andere onderafdeeling werd het volgende opgemerkt:
Uit bijlage B. van het Koloniaal Verslag blijkt, dat er, in vergelijking met de for
matie, 100 Europeesche officieren en bijna 2000 Europeesclie onderofficieren en man
schappen te weinig zijn. Daarentegen zijn er ongeveer 700 inlandsche minderen te
veel. Naar aanleiding daarvan werd gevraagd, of spoedig eene beslissing te wachten
is omtrent de, blijkens het vorig Koloniaal Verslag in overweging genomen, en volgens
het medegedeelde in liet jongste Koloniaal Verslag nog in overweging zijnde uitbrei
ding van de formatie, alleen met betrekking tot de inlandsche leger-elementen. In-
tusschen waren vele leden van oordeel, dat versterking zooveel mogelijk van het Ne-
derlandsclie element op den voorgrond moest staan. In verband daarmede wezen zij
op de tijdsomstandigheden, die voor werving zeer gunstig zijn, en drongen zij er op
aan, dat daarvan zooveel doenlijk gebruik zou gemaakt worden. Wellicht zou het
daartoe raadzaam zijn de advertentiën in de dagbladen, waarbij de aandacht van het
publiek gevestigd wordt op de gelegenheid om bij de burgemeesters kennisgevingen
betrekkelijk de dienstneming voor Nederlandsch-Indië te verkrijgen, uit te breiden in
dien zin, dat daarin de verkorte inhoud dier kennisgevingen zelf werd opgenomen.
Eindelijk werd gevraagd, of de Minister, in verband met de concentratie onzer
stellingen in Atjeh, nog verhooging der legersterkte noodig achtte.
Het Indisch leger heeft in de laatste jaren gewichtige diensten bewezen, maar. ook
veel uitgestaan en geleden. Verreweg het grootste gedeelte der valide soldaten was
te Atjeh of op reis van daar of daarheen. In de garnizoenen vond men de onge-
oefenden, de zieken, de zwakken. De oefening van het leger was dientengevolge on
voldoende. De depot-bataljons, niet op de aanvulling onzer krijgsmacht berekend,
waren hiervoor niet toereikend, en de niet te Atjeh aanwezige veldbataljons waren
feitelijk de depots der Atjeh-troepen. Van de inkrimping onzer militaire stelling in
Atjeh behoort daarom gebruik te worden gemaakt om eenige veldbataljons in de
bovenlanden, waartoe de kampementen te Magelang en te Malang behooren, bijeen
te houden en duchtig te oefenen, opdat men, wanneer te eeniger tijd eene nieuwe