339
De M. v. A. geeft hierop als volgt bescheid
De heer Kielstra:
voorbereiding van het hoogste gewicht; wat op die voorbereiding wordt bezui
nigd, kost later de ondervinding met Atjeh heeft het geleerd het tien- of hon
derdvoudige.
Bij deze gelegenheid werd tevens de opmerking gemaakt, dat de smakelooze uni
form der Indische stafofficieren dezen, in hun oog, achterstelt bij hunne collega's van
het Nederlandsche leger. Terwijl de uniformen der officieren van het Nederlandsche
en Indische leger overigens in hoofdzaak overeenkomen, heeft men voor de stafoffi
cieren eene, naar het voorkomt, ongemotiveerde uitzondering gemaakt. Bij de aan
staande wijzigingen in de kleeding, door den Minister toegezegd, kon wellicht op deze
aangelegenheid worden gelet.
Het is den Minister niet gebleken, dat het legerbestuur in Indië reorganisatie van
den generalen staf aldaar noodig oordeelt. Voorstellen van die strekking zullen,
wanneer zij inkomen, met de meeste belangstelling worden onderzocht. Aan het
groote nut, dat een goed georganiseerde generale staf kan opleveren, is toch
niet te twijfelen, al kan niet worden toegegeven, dat het gemis van zoodanigen
staf mede oorzaak is van onzen tegenspoed in Atjeh. Zelfs de uitstekendst georga
niseerde generale staf zou niet in staat geweest zijn om, voordat onze troepen gewa
penderhand binnendrongen, al die gegevens omtrent Atjeh bijeen te brengen, die men
noodig zou kunnen achten om naar de regelen der oorlogsvoering in Europa een
plan voor den veldtocht te kunnen ontwerpen. Het was onmogelijk om die gegevens
omtrent een voor Europeanen ontoegankelijk land te verkrijgen, en aan berichten van
inlanders heeft men, blijkens de ondervinding, weinig of niets.
Op den in het Verslag opgenomen wenk betreffende de kleeding der officieren van
den generalen staf zal te zijner tijd gelet worden.
Dat de legercommandant geen voorstellen gedaan heeft tot reorganisatie van dezen
staf vindt zijn goeden grond in de bekende aanschrijving van den voorganger van
dezen Minister. Deze heeft geschreven: dat de inderdaad zeer moeilijke taak van
den legercommandant haar zwaartepunt niet moet vinden in de plicht om te con
stateeren wat en hoeveel er aan het leger ontbreekt, doch veeleer in de noodzakelijkheid
om, woekerende met hetgeen voorhanden is, te trachten, zonder een uitgebreid per
soneel te vragen, te voorzien in de behoeften van den dienst. Dat wil zeggendoe
geen voorstellen en stel u tevreden met hetgeen bestaat. Dat de leger com mandan-
onder die omstandigheden geen voorstel doet, is wel allerminst een bewijs dat reort
ganisatie onnoodig is. Volgens het Voorloopig Verslag werd herhaaldelijk door
officieren van den generalen staf zeiven verklaard, dat met de tegenwoordige organisatie
van den generalen staf het doel, met de oprichting van den staf beoogd, niet te
bereiken is. En als men den legercommandant naar zijne meening ten deze vraagt,
zal hij de reorganisatie ik ben er van overtuigd zeer zeker noodig achten.
De Minister zegt dat men blijkens de ondervinding aan berichten van inlanders
weinig of niets heeft ten aanzien van weinig bekende landstreken. Ik kan dit niet
geheel toegeven. Eigenlijk heeft men de proef nog nooit genomen. De in die richting
gedane pogingen tusschen de beide eerste Atjeh-expeditiën hadden natuurlijk geringe