340
De M. v. K. antwoordt dezen spreker aldus
Er was een tijd dat een hoofdofficier van het Indische leger de
Generale staf het zijden kleed noemde, waarmede het Indische leger
zich wenschte te tooien (1). Het beeld was fraai, doch minder juist;
trouwens die hoofdofficier had eigenaardige denkbeelden omtrent de
organisatie van ons leger, getuige o. a. zijn denkbeeld om het kost
bare wapen der genie geheel af te schaffen. Hem zweefde, toen hij
dit nederschreef, zeker de bekende order van het Pransche oorlogs-
bestuur voor oogen, bij het uitbreken van den Pransch-Duitschen oor
log: „débrouillez-vous." „L'art de se débrouiller" blijft, ook voor den
Indischen bevelvoerder, de hoogste kunst bij de oplossing van de on
verwachte en ingewikkelde vraagstukken waarvoor hij zich hier zoo
vaak geplaatst ziet, maar of er één bevelhebber is die, al bezit hij
die gave in hooge mate, zich spenen wil van de hulp van den Ge
neralen staf, valt te betwijfen. In onze Indische oorlogen, waarbij
het zelden voorkomt dat groote troepenmachten optreden, is daarom
de rol welke de staf-officier kan vervullen, niet minder gewichtig.
Grondige studie makende van een gewest en de bevolking, zoodat
waarde;'men had slechts enkele maanden tijd, en bevond zich in een land waarmede
men reeds in oorlog was. De resultaten zouden ongetwijfeld gunstiger zijn geweest,
als men op dezelfde wijze ware te werk gegaan vóór de expeditie en dan daaraan
zooveel jaren als nu maanden had besteed. Bovendien, de resultaten van 1873, de
omstandigheden in aanmerking* genomen, waren niet onbevredigend. Het kaartje,
dat wij bij de 2de expeditie medekregen, was geheel gemaakt op de berichten van
inlanders. Dat die berichten niet zoo slecht waren blijkt uit het feit, dat een der
naar Atjeh gezonden inlanders versierd werd met het ridderkruis der Militaire
Willemsorde.
Er is gezegd, dat reorganisatie van den generalen staf niet door het legerbestuur
zou zijn voorgesteld, omdat, volgens den heer Van Bloemen Waanders, het zwaarte
punt niet mag liggen in het constateeren van het ontbrekende, maar in het zooveel
mogelijk werken met de' beschikbare middelen.
Ik heb echter me'er dan één bewijs ontvangen Mijnheer de Voorzitter, dat de
legercommandant daardoor er niet van afgeschrikt is geworden voorstellen te doen,
die hij noodig acht. Bedoelde aanschrijving* had ook meer speciaal op uitbreiding
van het leger betrekking. Bovendien zal den legercommandant uit de begrootings-
stukken wel reeds voldoende gebleken zijndat wanneer een voorstel betrekkelijk
den generalen staf mocht worden gedaandit met de meeste aandacht in overweging
zal worden genomen.
(1) Onze Inlandsche vijand, door Maurits.