842 De M. v. K. antwoordt hierop In de eerste plaats is mijne aandacht gevallen op hetgeen de Minister mededeelt omtrent het resultaat der opleiding van de Indische officieren bij de krijgsschool in Nederland. De Minister zegt: „Geen enkele klacht over mindere bruikbaarheid van de in Nederland opgeleide stafofficieren heeft den Minister bereikt, en hij ziet voorals nog geene reden om een tweeden specialen Indischen instructeur aan te stellen. Het leerplan der krijgsschool beoogt geene practische oefeningmaar theoretische vor ming." Dit is ten deele waar, maar wanneer men officieren uit Indië naar Nederland zendt om hier gevormd te worden tot officieren, die meer dan anderen voor buitengewone betrekkingen geschikt zijn, dan bedoelt men daarmede toch meer geschikt voor den dienst in Indië. En nu is het een feit dat die aanstaande stafofficieren voor Indië niets leeren van de verdediging van Indië, althans niet officieel volgens het program ma. Zij leeren de militaire aardrijkskunde en de statistiek van Nederland en omlig gende rijkenniet die van onze overzeesche bezittingen. Het legerbeheer en de intendancedienst worden onderwezen door officieren van het Nederlandsch leger, die dus bij dat onderwijs ten grondslag nemen de wijze van legerbeheer, reglementen en bepalingen, hier te lande geldende. Een aldus gevormd officier zal voor Indië al weinig bruikbaarder zijn dan een die de lessen aan de krijgsschool niet bijwoonde. Oorlogsgebruiken leert men er volgens het Europeesche oor logsrecht, doch omtrent de verhoudingen tegenover de inlandsche bevolkingen leert men niets. Alle onderwijs is natuurlijk nuttig, en hoe meer algemeen ontwik keld de officieren voor Indië zijn hoe beter, maar dit is toch het speciale doel van de krijgsschool niet; anders zoude men de officieren ook wel kunnen zenden naar de Polytechnische school of naar eene Universiteit. Ik meen dus dat het onderwijs aan de krijgsschool voor de Indische officieren meer op Indischen voet behoorde geschoeid te zijn. Ik wensch daarom den Minister in overweging te geven een onderzoek in te stellen omtrent de resultaten van de opleiding aan de krijgsschool. De Minister zegt, dat het geen twijfel lijdt, of de hulpbronnen voor de vorming zijn in het moederland beter en overvloediger dan in Indië. Dit is in sommige, niet in alle opzichten juist. Aan eene krijgsschool moet het onderricht in de krijgsgeschie denis eene der voornaamste vakken zijnmaar daarvoor bezit Nederland niet de noo- dige hulpbronnen; de détails der Indische krijgsgeschiedenis vindt men alléén in de archieven te Batavia. Ik zie er nu geen overwegend bezwaar in, de opleiding van Indische officieren desnoodsindien dit inderdaad tot bezuiniging van eenig belang leidt, in Nederland te doen plaats hebben; maar dan acht ik het een dringend vereischte, dat men, voor de opleiding der Indische stafofficieren meer Indische onderwijzers beschikbaar stelt. Thans wordt veel geld uitgegeven doch zonder evenredig nut. In de eerste plaats heb ik de opmerkingen te beantwoorden van den geachten af gevaardigde uit Dokkumden heer Kielstra, over de krijgsschool. Als ik den ge- achten spreker wel begrepen hebdan heeft hij in het slot van het deel van zijne redevoering dat aan deze zaak gewijd is, de quaestie op een practiscli terrein

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 348