Maar anders is het met het motto, geplaatst aan het hoofd van het geschrift van den I. P., omdat dit den toestand der Franschen in Algérië met juistheid aantoont. 54 jaren zijn verloopen sedert de Franschen zich meester maakten van Algiers. Bloed en geld zijn niet gespaard. Razzia's, brandstichtingenverwoestingvernieling van oogsten en vruchtboomen, uitmoorden van veroverde dorpen en steden, alles is beproefd, en eindelijk heeft de uitgeputte vijand het hoofd gebogen voor de overmacht. Maar hoe? Zoo X. erkent het later, tegen de welsprekendheid der feiten valt trouwens weinig te zeggen dat tot nog toe iedere vermindering der troepenmacht, ieder voorval dat de inheemsche bevolking hoop doet voeden op slagen, aanleiding gaf tot eene poging om het gehate juk af te schudden en de toekomst, door de Franschen zeiven, tot zoolang het cijfer der Eur. kolonisten niet dat van een millioen zal bereikt hebben, niet beter wordt ingezien. Maar dat zal in onze koloniën ook gebeuren, zegt X., wanneer wij haar, evenals de Franschen in der tijd Algiers deden, van troepen ontblooten. Niet onmogelijk wanneer wij, zoo als hij wil, onze beste krachten blijven aanwenden om ons te vuur en te zwaard meester te maken van geheel Atjeh; wanneer wjj doorgaan, om de Inlanders en vreemde Oosterlingen niet alleen, maar- zelfs de Indo-Europeanen en in zekere mate ook de Europeanen, door allerlei fiscale maatregelen en het intrekken van vroeger verleende voorrechten in het harnas te jagenen wanneer het niet zuiver Europeesch gedeelte der bevolking daarenboven dag aan dag- bloot staat aan de aanvallen der pers, die maar niet schijnt te willen begrijpen, dat eene goede verstandhouding met de inlandsche bevolking vóór alles noodig is, en al haar drijven op de keper beschouwd, niets anders verraadt dan vrees, dat de inlander eens zal doen wat men in zijne plaats zoude doen. Maar en dat is 't onderscheid tuschen het wingewest Algórië en de Nederlandsch-Indische Koloniën, tot nog toe is hetgeen X. zegt dat zal gebeuren, niet gebeurd. Van de 18 veldbataljons, die moeten dienen tot het handhaven der rust op Java en de buitenbezittingen zonder Atjeh, waren er in 1879 negen in laatstgenoemd gewest, vijf meer dan de expeditionnaire bataljons welke op Java moeten aanwezig zijn, om overal op de 366

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 372