373
Het zou echter zeer dienstig zijn indien de exercitiereglementen aan
gaven met welke snelheid de bereden artillerie zich bewegen moet. Nu
hangt de snelheid van beweging geheel van de persoonlijke opinie van
den leider der oefeningen af, en dit mag toch geenszins het geval zijn.
Doch ter zake. De snelheid van den gewonen stap op 115 passen
in de minuut aannemende, krijgt men een verschil in snelheid met
den verlengden stap, van 35 passen in de minuut. Dit verschil dus
grooter zijnde dan ik in mijn vorig opstel heb opgegeven, heeft eene
wijziging ten gevolge van de verschillende cijfers insgelijks daarin
voorkomende, zonder dat echter de verschillende bezwaren die ik
tegen den verlengden stap heb, daardoor iets verminderen.
Aangezien de berg-artillerie op het exercitieterrein toch geen ge
bruik van versnelde gangen kan maken, zou men beter doen met
de verschillende evolutiën op dezelfde wijze uit te voeren als de
infanterie dit doet. Bij de opmarschen der infanterie houdt het
hoofd der colonne steeds halt of maakt passen van 31cm.
Het maken van kleinere passen gaat zeer lastig bij de bereden
artillerie, vooral wanneer het terrein niet effen is. Men zou dus
telkenmale wanneer er sprake is van terrein te winnen, de niet op-
marcheerende stukken halt moeten laten houden. Dit telkens halt
houden is bovendien eene zeer goede oefening voor de stukrijders.
Aan dat halt houden is echter het nadeel verbonden, dat de bat
terij of de sectie gedurende hare opmarschen niet vooruit komt,
doch wat heeft dat te beteekenen?
Wanneer het noodig is om op te marcheeren zonder daarbij ter
rein te verliezen, (z. a. bij het doortrekken van défilé's, achterhoede
dekken enz.) dan geschiede de opmarsch in draf, wel te verstaan in
een draf van hoogstens 200 passen in de minuut. Dit zal dus een
korte draf zijn, maar toch volstrekt geen onmogelijke sukkeldraf.
De heer V. noemt zulks om te gieren.
Maar weet de heer Y. dan niet, dat er nu steeds bij de meeste
bergbatterijen gedraafd wordt? Dat het onmogelijk is om bij eene
marsch achterblijvende stukken of draagpaarden op te laten sluiten,
zonder te doen draven; en ten slotte, dat een paard in korten draf
zijnde, volstrekt geen gevaar loopt om zijne stelling te verliezen of
uit de hand te geraken Neennu laat de ervaring waarvan de