394 uitlegging kan worden gegeven dan die door den wetgever zeiven a priori is bedoeld. Wij gelooven nergens. Is dit het geval met andere Neder- landsehe wetboeken, in grootere mate bestaat die duisterheid en ver wardheid bij de redactie der Militaire wetboekenwelke meer dan ieder ander wetboek eene verklaring behoeven. Onder de hulpmiddelen tot de beoefening van het Strafrecht dient in de allereerste plaats te worden genoemdde beoefening der geschiedenis van het recht. Deze beoefening toch, zegt Mr. Van Deinse terecht (1) brengt den rechtsgeleerde op het standpunt, waaruit hij met juistheid kan oordeelen, welke de bedoelingen des wetgevers zijn geweest en zonder welke kennis geene goede toepassing der wet denkbaar is. Van geene andere meening is de hr. Van Asch van Wijck, die in zijne voorrede voor het werk van Mr. J. C. Voorduin (2) dienaangaaude even juist als kernachtig opmerkt, „dat de geschiedenis der wetgeving is de geschiedenis van zoodanig eene wetgeving, welke na voorafgegane overwegingen en in het openbaar gehoudene beraadslagingen is vastgesteld de wetsbepaling is de slotsom tot welke deze hebben geleid; zij zijn dus, als het ware, de oorspronkelijke bestanddeelen der wet zelve; zij doen den geest der- zelve kennen en geven den waren zin aan van de bewoordingenin welke zij vervat is. Uit dat oogpunt beschouwd, zijn in dezelve de bouwstof fen gelegen voor de regtskundige uitlegging." De kennis en de beoefening dier geschiedenis, is dus voor de rechte kennis der wet onmisbaar te achtendaar zij tot eene oorspronkelijke en gezonde uitlegkunde van het recht leidt. Mochten zich dus bij de beoefening des rechtstwijfelingen voordoen nopens de hoofdbeginselen door den wet gever beoogd, de beraadslagingen daarover gehouden, prijzen dezelve onfeilbaar aanontstaat er verschil over den zin der woordende wetge ver heeft ze zelf verklaardwil de spitsvondigheid den wetgever andere woorden in den mond loggen dan hij gebezigd heeft of bedoeldede geschiedenis der wetgeving leert de wijzigingen kennen, die de ontwerpen hebben ondergaan en de redenen die daartoe geleid hebbenontvouwt de gronden waarom de wetgever juist zóó en niet anders gesproken heeft; laat omtrent zijne bedoelingen geenen twijfel over, weshalve met één woord gezegd kan worden, dat die wetgeving zelve door hare eigene geschiedenis wordt toegelicht en verklaard. Geldt zulks in het algemeen van de beoefening der geschiedenis van het Rechthoe duidelijk ook (1) De algemeene beginselen van het Strafrecht. (2) Geschiedenis en Beginselen der Nederlandsche wetboeken.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1885 | | pagina 400