- 395
do redactie der wet moge wezen, des te meer waar het de Uil aire
wetgeving betreftwier „volmaaktheid zegt Schrijver op verre na niet is
bereiktintegendeel behoort tot de allerellendigste legislatieve voortbrengse
len die nog bij eene beschaafde natie gelden". Is het wonder, dat de open
baarmaking van de in het werk bevatte bescheiden niet alleen een
historisch belang dienen, maar tevens aan de praktische toepassing der
wet ten goede komen zal".
Onze Militaire Wetboeken, de prototype van de, tijdens de regeering
van Lodewijk Napoleon in 1807 en 1808 vervaardigde ontwerpen, dagtee-
kenen van de jaren 1814 en 1815.
Na het vertrek der Franschen en het verkrijgen onzer onaf hankelijkheid,
nam op den 6de" December 1813, de Prins van Oranje als Souvereine Yorst
der Vereenigde Nederlanden de teugels der Regeering in handen en meende
dat onmiddelijk na het aanvaarden der Regeering met den meest mogelijken
spoed eene nieuwe militaire strafwetgeving moest worden gearresteerd, voor
het nieuw op te richten Nederlandsche leger benoodigd. Met ongeloofelijke
snelheid werd de hand a.an het werk geslagen; brieven, rapporten, memoriën
gewisseld en de verlangde ontwerpen bewerkt. Reeds op 20 Juli 1814 werden
de reglementen op de Rechtspleging voor het krijgsvolk te land en te
water, benevens het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te water ge
arresteerd, terwijl tevens bij besluit van gemelden datum werd bepaald,
dat ten aanzien der Landmacht in volle vigueur en kracht zou treden het
bij besluit van den 30 December 1813 provisioneel wederom ingevoerde
Reglement van den jare 1799. Kort daarna werd bij besluit van 15
Maart 1815 het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande gear
resteerd, en daarmede het werk der militaire strafwetgeving voltooid en
eene volledige codificatie tot stand gebracht, die gedurende ruim een halve
eeuw, met geringe wijzigingen, bijna onveranderd de militaire jurisdictie
in ons land en zijne overzeesche bezittingen thans nog beheerscht.
Het behoeft wel geen verder betoog, dat het ontwerpen voor eene
nieuwe wetgeving bestemd voor eene Nederlandsche armee, veel meer tijd
eischt dan zulks het geval was bij de daarstelling der bovengenoemde
Wetboeken waarbij reeds in 1819 de behoefte algemeen werd gevoeld
„dat het geheele Militaire Wetboek aan eene revisie en omwerking be
hoort te worden onderworpen." Niemand zal met den Commissaris-Gene
raal voor het Departement van Oorlog in zijn rapport aan den Souve-
reinen Yorst gericht, (pag. 22) betwijfelen, dat onder de belangrijke
voorwerpen, welke de bijzondere aandacht van de Koninklijke Hoogheid
verdienen en waaromtrent vooral eene spoedige voorziening wordt gevor-